Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Algemeen)

Het witte werk. De meditatieve periode van Jan Schoonhoven

Het witte werk.
Drie meter voor mij; het is een egale vlakte, perfect geordend,1 31 vakjes horizontaal en 25 vakjes verticaal.2 Geknutseld uit dun karton waarover papier is gekleefd, dat wit geschilderd is. Het wit loopt door tot en met de randen, de lijst. Het geheel is geplakt op wit geverfde spaanplaat.

Schoonhoven - Het witte werk

Een halve meter voor mij. Niet meer helemaal spierwit, want in de vakjes is op de achterwand het bovenste gedeelte wat grijzer geschilderd, evenals de bovenkant, en op de zijkanten ook nog een driehoek die vanaf de onderkant van het grijze deel van de achterwand naar boven loopt, als was het een schaduw.

Schoonhoven - Het witte werk, detail

Dit witte werk van Jan Schoonhoven (1914/1994) is in 1964 gemaakt. Pas nadat ik de boeiende beschrijving van Max Imdahl had gelezen over werk van Schoonhoven in het museum van de Ruhruniversiteit in Bochum,3 waar Imdahl hoogleraar kunstgeschiedenis was, kreeg ik er een beetje vat op.

Imdahl zegt, mijns inziens terecht, dat de maatvoering van het hele werk, maar ook de diepte van elk apart reliëf, elk vakje, een harmonische indruk maakt. Want het geeft je als kijker niet het gevoel, dat het anders zou moeten, het brengt je niet op het idee dat het anders zou moeten. “In hun dubbele relationele betrekking gaan het in serie staan en de hiërarchie van de vakjes, het op gelijke wijze geordend zijn en het onder elkaar geordend zijn, in elkaar op”.4 Elk vakje is gelijk en gelijkwaardig ten opzichte de omringende vakjes en gelijk en gelijkwaardig in relatie tot de proporties van alle vakjes, tot het hele werk. Ofwel: elk vakje, waar het zich ook bevindt, heeft dezelfde waarde.

Daar komt nog bij, dat in dit werk, zoals in veel werken van Schoonhoven, de hoogte en breedte van het reliëf bijna gelijk zijn aan elkaar, maar ‘kritisch’: het zijn net geen echte vierkanten. Dit noemt Imdahl “het stille dynamisme” van deze verhoudingen. Verder wijst hij er op, dat het materiaal gemakkelijk te vervormen is. Zo zie je goed dat het handwerk is en krijgt de strenge regelmaat een menselijk aanzien; Imdahl spreekt van “humaniseren”.

Van belang in Schoonhovens werk is, dat het enkel te zien is, en geen verdere inhoud heeft. Elk vakje is een “Seh-Ding”, wat verrassende effecten heeft wanneer je het vanuit verschillende gezichtshoeken bekijkt.

Schoonhoven - Het witte werk, detail

In ons voorbeeld is dat slechts ten dele het geval. Want hier is immers in elk vakje nog het extra laagje lichtgrijze verf opgebracht, wat een ‘illusionistisch’ effect heeft, dat in de kunst vaker wordt toegepast. Maar waar dit in werk van Schoonhoven, niet het geval is, kan de lichtinval hetzelfde effect hebben, en door kunst- of natuurlijk licht kan dit effect veel meer betekenen dan wat men bereikt met de kwast of het potlood. Imdahl spreekt dan van “Helldunkel-Progressionen”. Want zoals gezegd wisselt het beeld naargelang men naar het werk kijkt vanuit diverse standplaatsen. Elk vakje, elk “Seh-Ding”, heeft zo zijn eigen lichtdonker effect. Dan is niet meer goed vast te stellen wat het eigenlijke centrale thema van de witte vakjes is: het werkelijke geheel van het kunstwerk, dat niets dan wittigheid weergeeft, of het werkelijke, door niets te imiteren licht.

Tot zover een beschrijving van de beroemde witte werken van Schoonhoven. Dat vind ik moeilijk, maar Imdahl heeft mij geholpen hun onzichtbare kracht te ontdekken. Ik had al vaak Schoonhovens gezien; elk museum dat zichzelf respecteert heeft wel een of meer schilderwerken van hem. Want hij is gerenommeerd, men noemt hem wel de Meester van Delft. Maar ik wierp er meestal slechts een vluchtige blik op en liep dan weer verder naar een kunstwerk dat mij meer aansprak. Pas sinds ik Imdahls beschrijving las, kreeg ik belangstelling voor de witte werken. Toch duurde het nog twintig jaar voordat ik de proef op de som nam. Die heb ik hierboven beschreven.

Ik was er voor naar het Gemeentemuseum van Schiedam gereisd, waar men een goede overzichtstentoonstelling van Jan Schoonhovens werk heeft ingericht. Kort geleden las ik Joost Zwagermans De stilte van het licht. Schoonheid en onbehagen in de kunst. Dit sublieme werk werd zijn laatste boek. De thema’s Stilte, Schoonheid, Onbehagen en tenslotte Verdwijnen kondigden zijn eigen definitieve zwijgen aan. Als laatste onderwerpen van het thema Verdwijnen beschrijft hij Oefeningen in verdwijning en Het eindeloze wit. De oefenaars zijn de auteurs Niña Weijers, Frans Kellendonk en Cees Nooteboom.

Eén zin uit Weijers De consequenties sprak Zwagerman zeer aan: ‘Kunst als dood, maar ja, wie kwam daar nog mee aanzetten?’ Wel, hij kent er drie, die sterk verwant zijn, waaronder Jan Schoonhoven.5 Schoonhoven werkte bij de PTT en bleef dat dertig jaar doen. Hij behoorde in de jaren zestig en zeventig tot de NUL-kunstenaars, die af wilden van de idee dat de kunstenaar een genie is. Zijn geestverwant Armando prees hem om zijn werk: ‘strak, schoon en gemaakt met een zakelijk oog’. Zelf zei Schoonhoven dat de rol van de kunstenaar beperkt moest zijn tot een minimum. “De afwezigheid van bepaalde plaatsen en punten in het kunstwerk is essentieel.” Volgens Zwagerman mag men Schoonhovens werk niet mystiek noemen, zoals hij dat wel vindt van sommige andere schilders van witte doeken: neem Malevich en Rauschenberg. ‘Het zijn koudbloedige organismen, die zelfs geen naam van hun maker hebben meegekregen.’ Hij gebruikte een steriele registratiecodering. ‘Het gaat ook niet over stilte, maar over afwezigheid. Schoonhoven geselde stoïcijns alle leven uit de kunst. Het is non/kunst, niets/kunst, antikunst.’

Het is de vraag, of Zwagermans interpretatie van het werk van Schoonhoven niet evenveel zegt over de criticus zelf als over de kunstenaar. Wanneer we Imdahl beluisteren, krijgen we een heel ander beeld. Imdahl staat aan de wieg van de “Ikonik”, de fenomenale beschrijving van het zichtbare zoals het in het zien tegenwoordig is.6 Hij maakt onderscheid tussen “wiedererkennendes und sehendes sehen”. Het eerste, opnieuw herkennend zien, is zien wat je op het eerste gezicht voor je ziet, wanneer je een kunstwerk vergelijkt met dingen waarvan je al kennis hebt. Ziende zien is dat wat je ziet, wanneer je het werk in zichzelf verstaat. Toegepast op Imdahls uitleg van het witte werk, geeft hij er eerst een feitelijke beschrijving van: het heeft bepaalde maten, vormen en kleur, begrippen die we al kennen. Zwagerman associeert op grond van deze gegevens zulke doeken met een zielloos, ijskoud geheel, de vakjes zijn voor hem koudbloedige organismen.

Imdahl weet natuurlijk ook van de bedoelingen van de NUL-groep, dergelijk werk “is wat het is”, maar dat biedt nu juist de voorwaarde om iets mee te delen, dat alleen vanuit zulk, bij wijze van spreken, ‘naakt werk’ mogelijk is.7 In zijn taalgebruik ‘ziet hij ziende’ meer, en geeft hoog op van de verborgen glans en van de harmonie van de vormen in Schoonhovens witte werk. Overigens zien we in Schiedam dat Schoonhoven eerst ander werk heeft gemaakt. Ook later is zijn werk weer traditioneler, al blijft hij trouw aan zijn grondprincipes die niet zo zielloos zijn, als Zwagerman denkt.

Schoonhoven - T 62 82

In de periode van de witte vakjes bleef hij ook tekeningen maken. Ze bestaan uit een aantal kolommen, met in het midden van elke kolom een verticale met de hand getrokken lijn. Dwars op deze lijnen zijn nogal willekeurig streepjes getrokken, gemiddeld zo’n 5 cm breed en 2 mm van elkaar af. Ook hier valt het werken in series op, maar veel speelser. Het bewust algemene karakter is hetzelfde, maar op een veel vrijere, individuele wijze op papier gebracht. In de jaren zeventig veranderen de ‘vakjes’ in dakpansgewijs naar voren gerichte vlakken. Hij blijft vasthouden aan de principe van het verbeelden in series van dingen die geen hiërarchie kennen.

Pas in zijn laatste stijlperiode verlaat Schoonhoven dit principe van een duidelijk evenwicht tussen het algemene en het individuele. Net als in zijn vroegere werk, zij het nu met een ander karakter, gaat hij weer meer herkenbaar werk maken. Het is eerder vrije expressie, al zit er toch wel een systeem achter.

Schoonhoven - T 86 118

Ook dat zien we in Schiedam, en het lijkt symbolisch, dat dit late werk op zolder hangt. Want de grandeur van Jan Schoonhoven vind ik, met dank aan Max Imdahl, zit toch wel in zijn witte werken. Nu ik ze beter heb leren kennen, vormen ze voor mij een bron van meditatie, die ermee eindigt dat ik weer wordt teruggeduwd in het ‘rauwe’ leven.8 Het ziende zien gaat uit van zijn stelregel: “De afwezigheid van bepaalde plaatsen en punten in het kunstwerk is essentieel.” Want achter zijn werk zit steeds de gedachte: doe maar gewoon, kunstenaar en kunstlievende mens! Maar tegelijk is dit adagium een oproep om kunst gewoon te vinden en na het zien weer over te gaan tot de orde van de dag.

Wanneer ik weer een Schoonhoven zal zien, op een stille plaats in een museum, waar geen mensendrommen het mediteren hinderen, zal ik daar langer verblijven, maar ook zonder spijt mij afkeren, de wereld ingaan, weg van Het Witte Werk.

Noten

1. Het werk is op de foto door mijn eenvoudige lens vertekend. Het is heel precies en symmetrisch gemaakt, al is de afwerking van de vakjes –waarschijnlijk bewust– nogal slordig. Vooral in later tijd werden de ontwerpen van Schoonhoven niet door hemzelf uitgewerkt, maar in series gemaakt door assistenten.
2. a : b = (a+b) : a. De bedoelde verhouding a/b wordt het gulden getal genoemd en aangeduid met de Griekse letter φ = 1,618. Schoonhovens verhouding bij dit schilderij is 31:25=1,24. Hij telt ook de rand bij het werk, en dan is de verhouding ietsje anders. Maar met de gulden snede is er geen verband.
3. Max Imdahl, “Zur Schoonhovens weiße Reliefs und Zeichnungen”, in: id., Gesammelte Schriften Band 1, Zur Kunst der Moderne, STW 1235, Frankfurt/M 1996, S. 485-496.
4. “In diesem doppelten Bezugssystem gehen Serialität und Hierarchie, Gleichordnung und Unterordnung ineinander auf.”, o.c. 488.
5. “Het witte ding”, in: Joost Zwagerman, De stilte van het licht. Schoonheid en onbehagen in de kunst, Amsterdam 2015, p. 345vv.
6. Zie Imdahl, o.c. Bd I 16f, de inleiding op zijn werk door Angeli Janhsen-Vukiçeviç., en aan het einde het “Im Memoriam” van Hans Robert Jauss, Bd III-650; vgl. Imdahl’s eigen “Autobiographie”, Bd III-617ff.
7. Een ander bekend voorbeeld van dergelijke minimalistische, moderne concrete kunst, zijn de werken uit staalplaten van Richard Serra.
8. Elders schrijft Imdahl (o.c. I-303ff), in aansluiting bij zijn collega D. Henrich, over meditatie in de kunst als het transcenderen van individualiteit, die echter in tweede instantie terugvoert naar nieuw verstaan van de wereldse werkelijkheid.