Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Essays)

Wat nu, God? (The Problem of God II)

Dezer dagen maakte ik binnen 24 uur The Problem of God en The Glory of God mee. In Düsseldorf was dit najaar (2015) een tentoonstelling met vooral werken van kunstenaars die het voelen en denken over God een probleem vinden. Maar er waren ook werken, zoals die van Kiecol, die – op een nieuwe wijze – de heerlijkheid van God benadrukken. Daar sluit de tentoonstelling van het Utrecht’s Psalter uit 830 in het Museum Het Catharijne Convent direct bij aan.

The Problem of God!1 Er zijn twee postmoderne kunstenaars in de Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen die dit probleem op een nu al weer bijna traditionele manier illustreren. Het zijn Robert Rauschenberg en Ad Reinhardt. In hun verbeeldingen is God ‘bewust’ afwezig. Ze zijn op de een of andere manier wel bezig met de vraag naar de God van hun vroegste jeugd. Maar ze kunnen er geen plaats meer aan geven in hun denken en hun verbeeldingen, op de wijze zoals ze als kind geloofden.2

Rauschenberg: Leegte, stilte, de met reinheid geassocieerde kleur wit

Rauschenberg schilderde als jonge kunstenaar Mother of God en niet veel later zeven witte doeken, te beginnen met 1 white as 1 god.3 John Cage heeft toen in zijn bijzondere stijl een commentaar geschreven bij Rauschenbergs tentoonstelling in 1953. Later heeft hij gezegd, dat deze werken hem inspireerden voor zijn 4’ 33”.4 Cage schreef:

“Voor wie/Geen motief/Geen afbeelding/Geen smaak/Geen object/Geen schoonheid/Geen boodschap/Geen talent/Geen techniek (geen waarom)/ Geen idee/Geen bedoeling/Geen kunst/Geen gevoel/Geen zwart/Geen wit (geen en)/Na zorgvuldige beschouwing, kwam ik tot de slotsom dat in deze schilderijen niets is dat niet zou kunnen worden veranderd, dat ze in elk licht kunnen worden gezien en door de beweging van schaduwen niet kunnen worden verwoest./Hallelujah! De blinde kan weer zien; het water is kostelijk.”

Hier wordt de openheid van Rauschenbergs werk beschreven ex negativo, zoals in de negatieve theologie niet langer wordt vastgesteld wie God precies is, maar juist alle ruimte wordt gegeven aan vragen over God. Dit sluit geheel aan bij Cage’s levensovertuiging. Hij noemde zich een Amerikaanse Boeddhist.5

Zelf schreef Rauschenberg, niet minder cryptisch dan Cage, aan de filosoof Parsons dat zijn witte doeken zijn “georganiseerd en uitgezocht met de ervaring van de tijd en gepresenteerd met de reinheid van een maagd. Ze gaan over de spanning, de opwinding en de beperkingen en vrijheid van afwezigheid, de grijpbare volheid van het niets, het begin en het einde van een cirkel. Het doet er absoluut niet toe dat ik ze gemaakt heb. Vandaag is hun schepper.” Het werk is een pleidooi voor leegheid en stilte, een gelijkstelling van de kleur wit niet alleen met een god, maar ook met de reinheid van een maagd. Die laatste verwijzing vinden we terug in Mother of God, een collage van achttien kaarten, met in het midden een grote wit geschilderde ronde vorm, “een plaats voor mogelijkheden, of een centrum van betekenis?”

Rauschenberg, Mother of God

Ik vind het een heel bijzonder werk, maar critici vinden de zeven witte doeken nog veel indrukwekkender, veel opener. Rauschenberg gaf ze een nummer: “één, (het ondeelbare, God); twee (dualiteit in de zin van evenwicht maar ook van tegengestelden; drie (het alles-overtreffende, de Drieëenheid), vier (het de wereldomspannende en het aardse) en zeven (perfectie, de eenheid van geest en materie). 5 en 6 benoemt hij niet. Alle zeven samen veranderden ook nog in 2002 de ruimte waarin ze geïnstalleerd werden in een soort tempel. Daar werd een gevoel van stilte, van innerlijkheid overgedragen. Leegte, stilte, de met reinheid geassocieerde kleur wit, die in de christelijke kunst ook de schepper symboliseerde. De zeven werken maakten de ruimte in de New Yorkse Gagosian Gallery tot een plaats van concentratie en meditatie.

Ad Reinhardt:God speldt ons geen kunst op de mouw

Na het smetteloze wit van Rauschenberg nu het donkerste zwart van Reinhardt (vgl. noot 1). Hij zei zelf, dat het een niet-kleur is, de afwezigheid van kleur. Het is, met name in religies, symbool van de zonde, de foute monnik, de schurk. Tegenover het wit van de hemel staat in de traditie het zwart van de hel. Maar het kan ook staan voor de oorsprong, verzoening, geloof, waarheid. Hij vermoedt, dat al die donkerheid, zowel negatief en positief, staat voor het transcendente. Reinhardt heeft veel gereisd in landen met andere dan de christelijke religie, en vond daar bijvoorbeeld het woord van Lao Tse: Het tao is onhelder en donker. Ook zag hij de zwarte Kaäba in Mekka en de zwarte rotsen onder de rotstempel in Jeruzalem. Het goddelijke duister van Eckhart noemt hij ook, en we zouden daaraan de donkere nacht van een andere mysticus, Johannes van het Kruis, nog kunnen toevoegen.

Maar…, zegt Reinhardt vervolgens, “Als kunstenaar wilde ik de religieuze voorstellingen over de betekenis van zwart uitschakelen”. En zo begon hij in 1960 met de “laatste schilderijen”. Het zijn grote vierkante werken van bijna 160×160 cm. Verdeeld in meerdere vakken, worden ze steeds zwarter; andere pigmenten gaan verdwijnen; die zie je pas als je er lang naar kijkt.

“Hij maakt de kleur en de vorm heel erg precieus, nauwelijks zichtbaar, zodat het moeilijker wordt voor de beschouwer om toegang tot een werk te krijgen. Dat wordt zijn concept van een schilderij, waarin niets meer vanzelf te zien is. Het feitelijke proces van het schilderen – het op een aparte wijze samenstellen van de kleuren, het regelmatig uitstrijken op het doek dat vlak ligt – is dan opgeheven in een innerlijke dimensie: namelijk de geconcentreerde toewijding aan de herhaling van wat slechts schijnbaar steeds hetzelfde schilderij is, maar dat zich door het geestelijk opgeladen zijn van de kunstenaar telkens vernieuwt. Reinhardt’s schilderen heeft een toestand van vervulling bereikt.”

Reinhardt, Letztes Bild Reinhardt, Letztes Bild

Heel boeiend en heel treffend bespreekt de Trappist en filosoof Thomas Merton, een goede vriend van Reinhardt, één van zijn werken: “Een bijna niet waar te nemen kruis tegen een zwarte achtergrond. Alsof het is weggedoken in de duisternis en nu probeert op te duiken. Men moet wel heel nauwkeurig kijken, om überhaupt een kruis te ontwaren. Men moet zich van al het andere afwenden en zich enkel op het schilderij concentreren, zoals wanneer men door een venster in de nacht spiedt. Ik zou het een zeer ‘heilig schilderij’ willen noemen, een gebedshulp, een beeld zonder kentekens dat de geest direct afstemt op de nacht van het gebed, en iemand daarbij helpt, alle bijkomstige en belangeloze beelden opzij te schuiven die binnensluipen in het gebed en het bederven”.6

Wanneer Reinhardt zelf zegt, dat kunst in zekere zin met religie verbonden is, bedoelt hij echter wel, dat zijn eigen zoektocht de vervulling, het vervolg is van religie: “De ruimte die ‘kunst-als-kunst’ inneemt, komt overeen met de functie van het heilige in de context van de seculiere samenleving, maar dan wel zonder de oorspronkelijke spirituele inhoud.”

Kortom, Thomas Merton ziet voor de gelovige de mogelijkheid om Reinhardts verdwijnende kruis waar te nemen als de meest ingrijpende religieuze ervaring, om dicht bij God te komen, terwijl zijn vriend eerder meent dat ware kunst de nieuwe religie toont en de plaatsvervanger is van traditionele religieuze overleveringen.

Ad Hubert Kiecol: “De kunstenaar onzichtbaar en almachtig in zijn werk, als God in de schepping” (Flaubert)

Kiecol, Sankt IX Kiecol, Muenster Treppe
Sankt IX (1991) Münster, Hohe Treppe

Hubert Kiecol werd in 1950 geboren, op het moment dat Rauschenberg en Reinhardt erkende kunstenaars waren met een programma, dat inmiddels alweer afgelost is door nieuwe kunststromingen. Zijzelf veranderden eveneens, zo was Rauschenberg de grote man van Pop-art. Kiecol heeft in Münster een elf meter hoge sculptuur gebouwd, en ook zijn latere Sankt-werken zijn grote afbeeldingen op papier, soms drie meter hoog. Sankt IX lijkt wel een stralenkrans, hemels licht dat in het aardse donker neerdaalt. In de lege ruimte van deze mandorla kan men zich goed de traditionele gestalten voorstellen. Het is een schilderij dat het mogelijk maakt om het niet zichtbare toch te vatten en te ervaren. Zo probeert Kiecol “de heiligheid weer terug te halen op de aarde”. The Problem of God krijgt bij hem toch weer gestalte, tendeert naar een oplossing.

The Glory of God

Terug in Nederland, zag ik nog geen 24 uur later de concrete invulling van Kiecols werken. Een studievriend wees mij op het Utrecht Psalter uit 8307 en daarin staat een heel bijzondere afbeelding van Gods heerlijkheid. Bijna elke Psalm in deze verzameling is verlucht met tekeningen die de inhoud weergeven. Meestal zien we boven alles uit de hand van God of Christus als wereldheerser, zittend op de aardbol, in de mandorla (een amandelvormig figuur). Het was voor de tekenaars in die tijd geen punt dat God reeds als Christus werd weergegeven in de Psalmen.

Utrechts Psalter, Ps 52

Zo zien we God, Christus, hier “in de kring van wie hem lief zijn” (Psalm 52). Koning Saul maakt jacht op David, want hij is doodsbang dat de profetie in vervulling zal gaan dat David koning zal worden in zijn plaats. Saul zit in zijn paleis met een Edomiet die verklikt waar David zich heeft verscholen. David, afgebeeld in het midden, klaagt Saul aan, omdat hij meer vertrouwt op zijn macht en rijkdom dan op Gods gerechtigheid en liefde. Zelf voelt hij zich “een groene olijfboom”, die vertrouwt op Gods liefde.

Bij Psalm 12, ook “van David”, is een nog veel uitvoeriger beeldverhaal getekend.8 David ziet dat de hele mensheid kwaad doet. “Grijp in, Heer! Niemand is nog trouw, geen mens spreekt nog waarheid. Zwakken en armen zuchten onder het geweld.” “Om hen sta ik op”, zegt de Heer, ik breng de redding die zij verlangen!” En, kijk, daar gebeurt het.

Utrechts Psalter, Ps 12

Het ‘Utrechtse commentaar’ luidt: “De kunstenaar van deze illustratie maakte goed gebruik van de ruimte. De tekening is heel dynamisch, de gebeurtenissen zijn te lezen als een soort diagonaal ‘stripverhaal’. Bovenin links staat Christus die uit zijn mandorla stapt en zijn speer aan een engel geeft. Een andere engel daaronder is bezig een groep gewapende en zondige leugenaars te verdelgen. Dit groepje staat rechtsonder in de tekening. Aan de linkerkant van de afbeelding smeken ongewapende armen en kreupelen om bescherming. Ook de smid, die Gods Woord ‘als zilver gesmolten in een smeltoven’ bewerkt, richt zich op Christus. De figuren onderin de afbeelding stellen de goddelozen en zondaren voor, die helemaal doordraaien. De zwevende figuren geven vaart aan het geheel, maar toch lijken zij ook in zichzelf gekeerd. Het verwijst naar het laatste psalmvers, waarin letterlijk staat ‘de goddelozen draven rond in cirkels’ (in circuitu impii ambulabunt)”.8

Utrechts Psalter, Ps 12

“Zie je, beste broeder, hij deed dat al in 830 voor Christus”, zegt de tekenaar tegen mij. “David toont het. God die recht doet, orde op zaken stelt. En in 30, weet je, Jezus, hè. En in 830 heb ik al die gedichten van David en zo voor jullie nagetekend. Weten jullie het in 2015 beter?”

Wat een problems, ik zou bijna zeggen heerlijke, boeiende, interessante problemen met God, zag ik daar in Düsseldorf. Een kolfje naar de hand van ons, moderne theologen. Maar, serieus: die problemen, ze passen wel erg goed bij de verwarring die je overal om je heen ziet over ons onbeheersbare leven. Zo zichtbaar, een dag later, in Parijs.9

Wat nu, God? Durf ik nog, met David, vragen: “Kom ons te hulp!”? En dan springt daar ineens de God van het Utrechts Psalter anno 830 uit zijn mandorla en buigt zich naar mij.

Noten

1. Catalogus The Problem of God, Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen, Düsseldorf 2015. Over Rauschenberg: Maria Müller-Scharek, Robert Rauschenberg, S. 70ff. Over Reinhardt: Heinz Liesbrock, Ad Reinhardt, S. 74ff. Over Kiecol: Maria Müller-Scharek, Gespräch mit Hubert Kiecol, S. 80ff.
2. Het is mij niet bekend of zij kennis hebben genomen van het feit, dat tegenwoordig een volwassene historisch-kritisch met de bijbelse gegevens over God kan omgaan, of de bijbel leest in een verbeeldend (metaforisch) en niet in het theoretische taalveld.
3. White Paintings, catalogus, 70ff.
4. In het hoofdstuk ‘Het licht valt op John Cage’ in mijn boek Als levenden en doden elkaar ontmoeten , p. 88vv, ga ik uitgebreid in op Cage’s bijzondere taalgebruik.
5. “Het water is kostelijk”zou kunnen slaan op het wonder dat op de bruiloft te Kana kruiken met water goede wijn werden. In het hoofdstuk ‘Wat Dietrich Bonhoeffer vraagt aan John Cage’ p. 260vv, met noten, schrijf ik over Cage’s beroemde muziekstuk 4’ 33” en zijn Boeddhisme.
6. Thomas Merton, The Journals, vol III: A Search for Solitude, San Fransisco 1996.
7. Het Utrecht’s Psalter uit 830. Tentoonstelling in het Museum Het Catharijne Convent, najaar 2015. Het Psalter is eigendom van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek en in zijn geheel te zien op de website van die bibliotheek
8. Ik gebruik de beschrijving van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek.
9. Zie noot 2 bij de derde en laatste van de serie Problem of God.