(Categorie: Bijbels)
Raak mij aan, Heer! (II)
Gedachten bij het paasverhaal van
Johannes en verbeeldingen van Jezus’ woord “Probeer
niet mij aan te raken”
Inleiding
Kunnen beelden iets toevoegen aan het horen en lezen van het
paasverhaal van Johannes? Met Henk van Os meen ik dat dit
het geval kan zijn. Maar dat betekent niet, dat elk beeld
een waardevolle bijdrage levert. Dat geldt wel voor bij ons
onderwerp passend werk van Giotto, Holbein en Rembrandt,
maar (mijns inziens!) nauwelijks voor dat van Tissot en voor de zeer
moderne weergave van Nik Helbig uit 2009 en al helemaal niet
voor Michael Hayter’s tekening van na 2000.
Centraal
in het christendom staat de persoon van Jezus Christus. De
evangelisten geven een beschrijving van de boodschap die de
mens Jezus van Nazareth bracht en van zijn lijden, sterven en
opstanding van de dood. We stellen opnieuw de vraag: Helpen
de beelden van het verhaal van de opstanding van Jezus,
zoals de evangelist Johannes het vertelt, ons verstaan,
en helpen zij zo ons geloofsverstaan?
Giotto, Noli me tangere uit 1320, in de Capella Santa
Magdalena, Assisi. De filosoof Nancy schrijft dat haar handen
zich (nog) binnen de stralenkrans
bevinden.1
Weert Jezus,
tussen opstanding en hemelvaart, haar af? Hij zegt: “Ik
ben nog niet opgestegen naar de Vader”, maar hij is ook
geen aards levend wezen meer. Heeft ze geprobeerd hem aan te
raken? Giotto’s fresco kan ons, als wij ons in de positie
van Maria Magdalena verplaatsen, helpen bij het mediteren
over de betekenis van Jezus’ afwijzing. We zien dat
hij vertrekt, het lijkt hier of hij al op gaat klimmen. Hij
spreekt met haar over het vervolg, maar dat blijft voor
haar toch in het vage, hoe zal het verder gaan? Giotto laat
haar uitstralen dat ze zegt: Ik wil dat je bij mij blijft.
Johannes vertelt verder, zijn vertrek maakt het mogelijk dat
de leerlingen de heilige Geest ontvangen. Dit gebeurt hier
dus al voor zijn hemelvaart, maar volgens Handelingen 2 op
het Pinksterfeest. Hoe dan ook, op de komst van de Geest komt
alles aan. Voor Maria Magdalena en ook voor ons.
Twee eeuwen na Giotto en een kleine eeuw na Fra Angelico (zie
Raak mij aan, Heer!-I) schilderde Hans Holbein de Jongere in
1524 zijn versie van Noli me tangere. Op dit werk heeft Holbein
met als achtergrond de kruisen van Golgotha alle episoden uit
het verhaal weergegeven. Centraal staat Maria van Magdala, die
het lichaam van de gekruisigde Jezus wil gaan zalven. Rechts
het lege graf, waar Maria later twee engelen ziet. Tussen haar
en Jezus vertrekken snel de apostelen Petrus en Johannes,
die er door Maria bijgehaald waren. En op de voorgrond zien
we de scène waarin Maria Jezus herkent als hij haar
naam ‘roept’. Maar zij mag (of kan?) hem niet
meer aanraken. Aan Holbeins werk zijn enkelen voorafgegaan,
zo zagen we, en er volgden zeer
velen.2
Over de tijd van ontstaan van de paasverhalen van Johannes
We
zien dat het volgens Johannes begon met Maria Magdalena. Jezus
is gekruisigd en gestorven aan de vooravond van de Sabbat
van het joodse paasfeest. De Sabbat begon om zes uur en
voor die tijd moest het lichaam van Jezus in een graf worden
gelegd. Maria Magdalena was op de ‘eerste dag van de
week’, de dag na de sabbat van het joodse Pascha, in alle
vroegte alleen naar het graf gegaan om Jezus te balsemen. Daar
ontmoette ze, zoals we zagen, Jezus. Hij zei tegen haar:
“Probeer niet mij vast te houden” of “Stop met
je aan mij vast te klampen”; Jezus zou het in het Aramees
gezegd hebben, maar het is ons bekend in het Grieks,
Μη μου άπτου,
en vooral in kerklatijn: Noli me tangere,
raak mij (nu) niet (meer) aan (zoals vroeger). Probeer dat nu
niet meer. Het evangelie van Johannes is ons overgeleverd
in een versie die later is ontstaan dan de andere drie
evangeliën, die min of meer op elkaar lijken. Hij geeft
zijn eigen beschrijving van de opstanding van Jezus en van
de komst van de heilige
Geest.3
De ontmoeting met Jezus
begint bij Maria met niet-herkennen. Pas wanneer zijn stem
haar naam “roept”, zoals bij de doop, weet zij
dat het de opgestane meester
is.4
De twee keren dat Jezus
volgens Johannes in Jeruzalem verscheen te midden van de
leerlingen, hadden zij de deuren afgesloten uit angst voor
joden die niet in hem geloofden. Een derde ontmoeting was
niet minder mysterieus. Zeven leerlingen keerden terug naar
Galilea om hun oude beroep van visser weer op te pakken. Daar
verschijnt een vreemde man die hen aanwijzingen geeft hoe
ze een rijke vangst kunnen krijgen. Jezus zei: “Kom en
eet”. Geen van hen durfde vragen wie hij was, maar zij
wisten dat het de Heer was, die vis en brood met hen deelde.
De verhalen van de verschijningen, ook die van de drie andere
evangeliën, zijn in de huidige vorm pas geschreven
nadat de tempel te Jeruzalem in 70 na Chr. verwoest was. Men
kan ze heel goed interpreteren als aanwezigheid van Jezus
–door de Geest! – bij het avondmaal, in brood en wijn. Dat
had Jezus de leerlingen en daarmee de toekomstige gemeenten
opgedragen voor zijn dood in ong. 27 na
Chr.5
De apostel Paulus kende volgens zijn brief aan de gemeente in Corinthe, in 55
n. Chr.,6
reeds dezelfde inzettingswoorden die wij nog steeds
gebruiken bij het avondmaal, al is de uitgebreide liturgische
vorm uit later tijd.
De Heer is waarlijk opgestaan en hij
is verschenen…
De opstandingsverhalen worden in de
bijbel zo verteld dat het voor gelovigen zoals wij die ze
later horen lijkt alsof er sprake was van een letterlijk,
lichamelijk (“naar het vlees”) weerzien. Dat
komt omdat de leerlingen zich Jezus konden herinneren als de
mens waarmee ze samen opgetrokken waren, toen hij als mens
onder hen leefde. Minstens 43 jaar later, zoals gezegd, na
70, vinden we vooral in de eerste drie evangeliën een
afglans van die concrete herinneringen. Door onze opvoeding
of kennismaking op latere leeftijd met die herinneringen
kunnen ook wij ons heel goed voorstellen wat de leerlingen en
de evangelieschrijvers bedoelden.
Of… wisten zij en
weten wij zeker ook niet wat de opstanding van Jezus Christus
precíes betekent? Ik denk het; de verhalen zijn gehuld
in geheimtaal.
Moderne kunstwerken over Noli me tangere
We
zagen dat kunstenaars al vanaf Giotto de vrijheid namen om
Bijbelverhalen op hun eigen manier weer te geven. Nadat in de
achttiende eeuw de historische kritiek op de bijbel begon,
namen steeds meer kunstenaars echter in toenemende mate het
heft helemaal in eigen handen. Zij legden, vooral sinds het
impressionisme, zowel religieuze gegevens als wereldse zaken
vast zoals het henzelf uitkwam. We kijken eerst naar twee
schilders van rond 1900.
James Tissot (Fr.-Eng., 1894), eerst gevierd als schilder
over de Engelse high society, later een bekend impressionist
en tenslotte, na zijn bekering, schilder van traditioneler
religieus werk, net als ‘onze’ Toorop.
Koloman Moser (Oostenr.1913), minder bekend, maar zijn weergave
vind ik veel meer aansprekend. Gelet op ons uitgangspunt,
dat beelden iets kunnen toevoegen aan ons verstaan van de
Bijbelverhalen, is daar bij Tissot niet veel van te merken.
Daarentegen schilderde Moser Noli me tangere op een nieuwe
manier en heel indrukwekkend. We kunnen zien hoe Maria
Magdalena tot in de toppen van haar tenen en vingers moet
hebben gevoeld dat dit weerzien van haar geliefde meester
geen nieuw begin maar het absolute einde van hun relatie als
mensen was. We horen hier zelfs geen woorden, Jezus’
handbeweging zal ze mogen opvatten als een zegenend gebaar,
en dat doet ze vast en zeker. Maar zonder op of om te kijken
loopt hij haar voorbij; het is een radicaal afscheid. Straks
is hij uit haar gezicht verdwenen. Voor altijd?
De prachtige aquarel van Salvador Dali uit 1964 is eveneens
een nieuwe interpretatie: Jezus loopt weg en van wel of
niet aanraken is geen sprake. Ik zie er verwantschap in
met Mosers weergave.
Nik Helbig (VS): Haar mierzoete schilderij (2009)
zegt veel over haar kijk op de relatie van Maria Magdalena
en Jezus, al houdt zij zich wel min of meer aan de tekst
van Johannes.
Michael Hayter (UK), Noli me tangere,
(na 2000)7.
Haytor keert de zaak om. Maria Magdalena
gruwelt van deze aanhankelijke Jezus. Verder commentaar is
overbodig. Helbig wil behagen en Hayter spot; kunst wil ik
het niet noemen.
Tenslotte een foto van een kunstige “Osterngarten”
in de Gartenkirche te Hannover, waar wij het Triduum 2018
meevierden en de dienst op de Paasmorgen, over Johannes 20. De
tuin is gemaakt door gemeenteleden, die elk jaar een ander
ontwerp bedenken. Het meest opvallend vind ik Maria Magdalena,
die haar hoofd bijna negentig graden gedraaid heeft, om te
horen waar de roepstem van de tuinman Jezus vandaan komt!
Jean-Luc Nancy over Noli me tangere
We zien, dat iedere kunstenaar nu z’n eigen gang
gaat. Dat past bij de moderne tijd, in mijn indeling de derde
visie op het beeld. Zoals ook de bijzondere kijk van de bekende
Franse filosoof Jean-Luc
Nancy8
op het opstandingsverhaal
van Johannes. De onderliggende gedachte die Nancy’s
werken verbindt, is de opvatting dat ons begrip van het zijn
nooit volledig kan zijn. Er is telkens iets wat dat begrip
onderbreekt. Volgens Nancy is dit geen metafysische grootmacht
zoals God of het radicaal Andere. Het is het wezenlijke zijn
zelf: het feit dat we bestaan.
In een ironisch commentaar van Marion
Duvauchel9
op Nancy’s boek schrijft zij
dat hij het verhaal beschrijft als een scène waarin
Christus tot Maria Magdalena ‘spreekt, zich tot haar
richt en
weggaat’.10
We zagen dat Giotto en anderen het zo
schilderen, in aansluiting bij de tekst. Dali toont alleen het
vertrek. Moser gaat nog een stap verder, aan haar voorbij.
Het boek zal de nog bestaande theologen aan het schrikken
maken, meent
Duvauchel.11
Het is dan ook een werk in het
kader van Nancy’s deconstructie van het christendom,
schrijft hij
zelf.12
Teneinde Johannes’ Noli me
tangere goed te kunnen verstaan moeten we volgens Nancy
eerst de notie van de gelijkenis tot helderheid brengen,
teruggebracht tot de vraag naar het opdoemen van een betekenis
aan gene zijde van de ogenschijnlijke betekenis. (Nancy,
18). De parabel geeft bij Jezus niet zozeer duidelijkheid
over wat hij bedoelt, ze heeft geen echte betekenis voor de
hoorder, wanneer deze achter Jezus’ concrete woorden
‘de duisternis van het hart’
heeft.13
Hieraan
zie je volgens Nancy het niet te verzoenen verschil tussen
‘la foi et la croyance’, het geloofsvertrouwen
en de geloofsovertuiging. Het eerste, la foi, geloof, is dat
wat je persoonlijk ontvangt, beluisterd als iets dat je uit
jezelf niet kunt kennen. Een overtuiging deel je met de ander,
persoonlijk geloofsvertrouwen niet: “Het gaat om horen,
ons eigen oor horen luisteren, ons oog zien kijken, zelfs
dat wat hen bij deze opening opent en
sluit.”14
Nancy
vindt het opstandingsverhaal van Johannes, dit plotseling
verschijnen dat tevens een wegsterven (evanouir) is, zeer
toepasselijk als voorbeeld van wat hij wil uitleggen. Want
Jezus’ hele leven, ook deze scène, heeft de
betekenis van de genoemde gelijkenis: hij spreekt, hij richt
zich tot een mens en
vertrekt.15
Nancy beoogt de betekenis te
beschrijven van het lichaam en van het verheerlijkte lichaam,
dat hij “un corps brillant de l’éclat
(glans) de l’invisible” noemt. Maar als
hij dat gezegd heeft, gaat Nancy volgens Duvauchel zijn eigen
weg, min of meer zoals ook bij theologen de exegese van deze
tekst naar eigen inzichten uitwaaiert (30vv). Natuurlijk is
wat hij zegt een constitutief element van het verheerlijkte
lichaam, maar al beroept hij zich op
Paulus,16
dit is niet
het enige. Duvauchel zegt terecht, dat de verheerlijking,
in het Hebreeuws de kabod, neerkomt op de massieve intensiteit
van het volmaakte zijn. Van deze openbaring is het licht,
‘le corps brillant’, slechts één
teken.
Nancy meent, en Duchauvel zegt het hem na, dat het
opstaan van het lichaam, ‘la levée du corps’
een goede vertaling is van het feit dat de dode, de liggende
persoon (le gisant ) is opgestaan, voor altijd, eeuwig. Ze
haakt echter af wanneer hij vervolgens zegt, dat dit enkel
een waarneming van de menselijke zintuigen is; eerst het zien,
dan het voelen, tenslotte het horen. Want volgens Nancy staat
niet Jezus op, maar de mens die in hem gelooft (35v.).
Nancy toont meerdere voorbeelden, en vindt dat
Rembrandt17
een goed oog had voor het verbeelden van het delicate gebeuren
van het zichtbare en het onzichtbare (43v.). Hij beschrijft ook
anderen, waarbij hij vooral let op het wel of niet aanraken
van de opgestane. De meeste kunstenaars wekken namelijk, in
tegenstelling tot Rembrandt, de indruk dat ze alle middelen
in het werk stellen om de problematische zin “raak
me niet aan!” te verbeelden. Alsof Maria Magdalena
Jezus had aangeraakt, waarop dan Jezus’ uitspraak
“Raak mij niet aan” gevolgd zou zijn (58). Maar
volgens Nancy moet je verder kijken. “De liefde en de
waarheid zouden hier weer ontspruiten en elkaar raken”,
(…) al weet Jezus dat dit niet kan (60). De korte zin
Noli me tangere zegt: “je moet het nu niet meer willen
mij aan te raken”(61).
Duchauvel vindt dat Nancy hier
een vreemd idee van liefde en waarheid weergeeft. De epiloog
vindt ze minder dubbelzinnig al is het paradoxaal. Jezus
weigert niet de ontmoeting met Maria Magdalena, maar deze
moet totaal anders zijn dan zij het zich op dat moment kan
voorstellen (82). Zoals de schilders van deze scène
zelf weten dat zij Jezus niet kunnen aanraken, omdat hij hen
te boven gaat. Zo geven ze de waarheid van de opstanding
aan: het naderen van het vertrekken, het intens maken
van de aanwezigheid van een afwezigheid als afwezigheid
(84). Daarmee introduceert Nancy opnieuw zijn basis-thema,
zijn deconstructie van het christendom: Met Freud zegt hij:
opstanding is geen optie; een exclusieve vorm van christelijke
liefde dus ook niet. Wat Johannes beschrijft is dat “een
verheerlijkt lichaam zich presenteert en weigert zich in te
laten met een levend lichaam; elk van de twee laat de waarheid
van de ander zien, een soort van rakelings langs de andere
gaan, maar de beide waarheden blijven onverzoenbaar en weren
elkaar af, de een de ander. Achteruit! Deins terug!”
(89).
Duchauvel vindt dit slot niet juist. Zij meent dat
“Raak mij niet aan” eenvoudigweg betekent: Je
kunt mij niet aanraken, vanwege het bijzondere van dit lichaam
dat (nu) onderhevig is aan andere wetten dan de onze. Het is
geen verbod of taboe, maar een onmogelijkheid waar de vrouw
over geïnformeerd wordt door de opgestane. Nancy’s
ideeën zijn een fantasie en hebben weinig te maken met de
waarheid van wat Johannes vertelt. Tot zover het duet tussen
Duchauvel en
Nancy.18
Op weg naar de vele postmoderne visies op het beeld
Zoals er in de middeleeuwen een geleidelijke overgang
van het oude beeld naar het nieuwe beeld van kunst en
religie plaatsvond, zo is er nu een shift in de visie
op kunst en religie op handen van moderne standpunten
naar postmoderne. Postmodern, enerzijds omdat er aan de
‘ouderwetse’ kern van het evangelie en van de
liturgie van de oude kerk niet langer geprutst zou moeten
worden, zoals we ook de oude ikonen en de schilderijen van
Noli me tangere niet gaan opleuken. Postmodern, anderzijds
omdat wij die teksten nu eenmaal alleen vanuit onze huidige
bijbel- en geloofskennis en levensgevoel kunnen verstaan.
Eén van de vele mogelijke postmoderne wegen is
deze ‘vierde weg’ – ik heb er nog maar
één nieuw beeld van de opstanding bij, het
onderstaande van Sarić. Wel vind ik veel afbeeldingen
vanaf Giotto’s Noli me tangere heel mooi. Die neem ik
dan maar gewoon mee naar mijn nu nog bijna beeldloze weg. Maar
recente aberaties zoals het werk van Hayter passeren een grens
die vraagt om een terugkeer naar het verhaal in de bijbel en
naar het commentaar dat de apostel Paulus geeft op dood en
leven, en op de opstanding van Jezus Christus. Daarna sluit
ik de beide meditaties over de opstanding af met een drietal
intrigerende afbeeldingen van de opstanding, de wederkomst en
de nieuwe schepping, uit een serie van Serviër Nikola
Sarić
Terug naar kinderlijk geloofsvertrouwen in de
opstanding: leven door de Geest
De apostel Paulus heeft, net
als wij, Jezus Christus alleen maar ervaren “door de
Geest”. Hij schildert de ontmoeting met de opgestane
toen hij tot bekering kwam, als een
visioen.19.
Over het
gevolg, het “leven door de Geest!”, schrijft hij
vaak, zoals in 1 Korinthiërs 15: 1-34 en Romeinen 8-10.
Zelf heb ik van kindsbeen af een vorm van oervertrouwen in
het leven gehad dat geloofsvertrouwen werd. Recent sprak ik
daar over met een man die zichzelf niet gelovig en agnost
noemde. Hij vond mijn ‘vanzelfsprekende’ geloof
mooi; een geschenk, zei
hij.20
Ik vind het ook een kostbaar
geschenk, maar drukte mijn kennis op het hart, dat mijn geloof
niet inhoudt, dat ik beter zou weten hoe men rechtvaardig
kan leven, noch dat ik, als er een leven na de dood is,
bevoorrecht zou zijn. Ik geloof dat iedere mens in dat geval
zelf mag uitmaken of hij dan gewoon dood wil zijn of bij God
of bij ’iets anders dat volmaakt is’, wil horen.
Mijn geloofsvertrouwen gaf mij als zestienjarige reeds de
zekerheid dat niets mij angst kan aanjagen voor zover het
om mijn eigen hachje gaat, want of ik nu leef of sterf, ik
ben kind van God, altijd door. Zo is het gebleven, al werden
mijn gedachten over geloven wel steeds moderner en zijn ze nu
eerder
postmodern.21
Op jeugdconferenties van het pastoraal
centrum De Hezenberg zeiden wij jongeren onder leiding van
Ds. Plug geregeld de grootse tekst van Paulus uit zijn brief
aan de Romeinen, 8:38v:
“Ik ben ervan overtuigd dat
noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch
krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch
hoogte, noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is,
ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus
Jezus, onze Heer”.
Dat is mijn basisvertrouwen in
de opgestane Heer. De volgelingen van Jezus zelf hebben,
zoals we zagen bij Maria Magdalena, na zijn dood wonderlijke,
geheimvolle ervaringen meegemaakt. Toch gold ook voor hen, dat
het bij hun ontmoetingen met de opgestane niet meer kon gaan om
lichamelijke aanraking. Noli me tangere probeer niet meer mij
letterlijk aan te raken, want ik ben al op weg naar de Vader.
Zo was voor hen de opstanding van Christus in feite niet anders
dan voor Paulus een geestelijk gebeuren en des te meer geldt
dat voor latere generaties, zeker voor ons. Een gebeuren,
dat wij kennen, waaraan wij deelhebben, voor zover wij willen
leven door de Geest. Dat is niet eenvoudig. Onze wereld is
steeds complexer geworden en dreigt ten onder te gaan aan
oppervlakkig geestelijk en materieel consumeren.
Het vraagt van ons dat wij blijven waken en bidden: Ja, Heer, “neem
uw heilige Geest niet van ons. Raak ons aan!”
Sarić, De opstanding, 90×90
Sarić, De wederkomst, 90×90
Sarić, De nieuwe aarde, 90×90
Sarić
is een Servisch-Orthodoxe gelovige die als kunstenaar werkt
in Hannover, waar hij in 2017 bovenstaande moderne ikonen
schilderde. Zij behoren tot een serie van twaalf, over
het leven van
Jezus.22
De Nederlandse dichter Sytze de
Vries schreef er gedichten bij, waaruit ik het begin en het
slot van ‘De opstanding’ citeer.
Wij staren ons zo maar blind
op wat van hem rest:
de windselen,
geconserveerd verleden,
bevroren dode woorden.
[…]
Wij zien hem enkel
met de ogen dicht:
hij komt ons bidden binnenlopen,
wordt onze bloedsomloop.
Hij gaat ons voor,
gaat ons vooruit,
naar een volkomen bestaan
waar ieders leven naam mag hebben
aan elk verleden voorbij.
Noten
1.
Jean-Luc Nancy, Noli me tangere. Essai sur la levée
du corps, Bayard, Paris 2003, p. 58. Verderop volgt de uitleg
van Nancy.
↩
2.
Zie Nancy, o.c. 91ss. Hij zegt dat er zeer veel anonieme
afbeeldingen zijn en noemt de titels van 50 hem bekende
werken, waarvan hij er acht weergeeft en bespreekt: Rembrandt,
Dürer, Titiaan, Pontormo, Cano Alonso, Bronzino, Corregio
en een anoniem werk uit de Saint/Maximin. Er zijn er echter
veel en veel meer, kan men lezen op Wikipedia.
↩
3.
Bij Johannes vallen Pasen en Pinksteren op één
dag! Het bekende verhaal over de komst van de heilige Geest
staat alleen in Handelingen 2.
↩
4.
Oorspronkelijk was dit de volwassenendoop, die later is
aangevuld met het vormsel of de belijdenis. Zelf heb ik als
achttienjarige de belijdenisdag ervaren als een ontmoeting,
als het horen van Gods stem, toen ik voor het eerst bij het
avondmaal brood en wijn kreeg.
↩
5.
Hetzelfde geldt voor het verhaal bij Lucas (24:13-35) over
de verschijning van de opgestane bij de Emmaüsgangers.
↩
6.
1 Kor. 10:16v.
↩
7.
Ong. 20×20 cm. “Ink, watercolour and white
gouache on brown paper bag; Key words: religion, Titian, sex,
illustration, humour, mythology”
↩
8.
Nancy (zie noot 1), persoonsgegevens volgens wikipedia.
↩
9.
Marion Duvauchel, “Jean-Luc Nancy, Noli me tangere. Essai
sur la levée du corps”, in: Questions de
communication, PUN
– Editions universitaires de Lorraine; nr 7-2005, 392vv.
↩
10.
Nancy, o.c. 21.
↩
11.
Het boek van Nancy is opgenomen in de reeks Le rayon des
curiosités van Bayard, en het kan met recht een
curiositeit genoemd worden, zoals het spreekt over de kwestie
van de verrijzenis en de filosofische betekenis daarvan,
nog vermeerderd met een reflectie over de grens tussen het
zichtbare en het onzichtbare.
↩
12.
Zie Nancy, o.c. noot 4, p.10: dit boek is een onderdeel van
het werk, de optie om de monotheïstische godsdiensten te
ontmantelen zodat “le dieu ‘Un’ n’est
précisément plus ‘un dieu’.”
Deze ontmanteling bestaat uit een analyse van het christendom
vanuit een positie waarvan hij naar eigen zeggen veronderstelt
dat ze het christendom kan overzien en te boven gaat,
met gebruikmaking van bronnen die deze religie verbergen en
toedekken. Duvauchel noemt dit een grote intellectuele ambitie,
hoe bescheiden ook gebracht.
↩
13.
Nancy, o.c. 17. De tekst die Nancy hier bespreekt staat in
Matthéus 13: 10-17 par.
↩
14.
“Il s’agit d’entendre, en effet:
d’entendre notre propre oreille écouter,
de voir notre oeil regarder cela même qui les ouvre
et qui s’éclipse dans cette ouverture”,
o.c. 19. Duvauchel vindt dit een solipsistische uitspraak:
Zij meent dat voor Nancy alleen het eigen ik en zijn
bewustzijnsdaden bestaan. Ofwel: wat een gelovige meent te
ervaren, kan niet.
↩
15.
Terwijl hij spreekt is hij al ergens anders. Hij is hier,
maar niet precies hier. De ander moet dit maar verstaan,
zien en horen. En mag of kan hem niet aanraken. Toch raakt
het de hoorder. Hier raakt het aanraken niet aan, mag dat niet
omwille van de betekenis die aanraking hier heeft. Nancy, die
zegt dat zijn theorie van deconstructie hiermee samenhangt,
verwijst echter ook naar zijn leermeester Derrida, die de
kwestie van het aanraken juist subtiel laat staan en verstaat
met een rabbijnse distantie.
↩
16.
2 Kor. 3:18, een tekst die ik anders uitleg, zoals het bij mij
past (!): Eens zullen ook wij de heerlijkheid (Grieks doksa,
Hebreeuws kawod) van de Heer weerspiegelen, door toedoen van
Gods heilige Geest.
↩
17.
Dit werk van Rembrandt (1638) is onderdeel van de collectie
van koningin Elisabeth, in Buckingham Palace.
↩
18.
Ik meen dat Nancy´s gebruik van de betekenis van gelijkenissen
zoals die zou kunnen volgen uit Matthéus 13: 10-17
par., inderdaad een interessant licht werpt op Jezus’
aan- en afwezigheid in veel evangelieverhalen. Bijvoorbeeld
in het ‘stillen van een storm’, in ‘het
lopen over het water’. Ook in zijn teruggetrokken
leven om de mensen te ontlopen en bij God te zijn. Zijn
eenzame verblijf in een woestijn, bij een bron, op een berg,
in Getsemane. Jezus was er wel, maar ook weer niet. Dat Nancy
uit dergelijke gegevens conclusies trekt die passen bij zijn
op werk van Nietzsche en Freud steunende modernistische ijver
om het christendom te deconstrueren, kan ik begrijpen. En in
zekere zin billijken, al zou ik niet Jezus Christus, maar wel
de ethiek en de maatschappij-politiek van het christendom
willen reconstrueren… Zie S. Freud, Malaise dans la
civilisation (Das Unbehagen in der Kultur) waarvan Nancy
de secties V (over de mogelijkheid van liefhebben) en VIII
(over – soms onterechte – schuldgevoelens) gebruikt.
↩
19.
Zie Galaten 1:13-17 en Handelingen 26:4-20 (Paulus verdedigt
te Jeruzalem zijn geloof tegenover koning Agrippa en stadhouder
Festus).
↩
20.
Het is, wat Nancy geloofsvertrouwen noemt, maar afwijst;
het moet gedeconstrueerd worden.
↩
21.
Zoals ik hierboven modern en postmodern heb omschreven.
↩
22.
Zie Nikola Sarić en Sytze de Vries, Cyclus van het leven,
Hannover 2018. Nikola Sarić werd in 1985 geboren
in Bajina Bašta, Servië. In 2000 ging hij studeren
in Belgrado, eerst aan de TehnoArt School en de faculteit
voor toegepaste kunst van de universiteit. In 2006 begon
hij kerkelijke kunst te studeren aan de academie van de
Servisch orthodoxe kerk voor kunst en kunstbehoud, waar hij
in 2014 afstudeerde. Hij woonde toen al 3 jaar in Hannover.
Sarić groeide op in de praktijk van kerkelijke
kunst. Zijn kunstzinnige wijze van uitdrukken hangt daar direct
mee samen, te beginnen bij Grieks-Romeinse gewijde kunst tot
die van de middeleeuwen. Zijn directe en eenvoudige benadering
van visuele elementen, brengt bij de beschouwers van zijn
werk de intuïtie over van een “getransfigureerde
wereld”. Door het gebruik van verschillende technieken
en materialen probeert Sarić deze niet voor te stellen
wereld te beschrijven. Zijn interpretaties geven zowel zijn
persoonlijke spirituele ervaring weer als de traditie zoals
die ademt en zich ontvouwt in de concepten van tijdgenoten.
↩