Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Bijbels)

Et in Arcadia ego – en toch

Ook in Arcadië vindt men mij. Want ik, de dood, kom overal, zelfs in het wonderschone Arcadië. Zo ongeveer zal de Barok-schilder Giovanni Francesco Guercino, de titel van zijn werk uit 1623 bedoeld hebben. Wie nu een wandeltocht maakt door Hoog Arcadië, het prachtige centrale deel van het Griekse Peloponnesos en daar een begrafenisstoet zou zien, kan hetzelfde denken. Hoe is het mogelijk. Dat zelfs in dit wondermooie land een mens vroeg of laat zal moeten sterven.
In de oudheid was Arcadië een achtergebleven gebied. De meesten van hun goden, zoals Alpheus, spraken niet aan. Het was enkel bekend door de Griekse god Pan, die er op zijn fluit speelde en de Arcadiërs begeleidde zodat ze mooi konden zingen.
Een van de befaamde Latijnse dichters, Ovidius, heeft negatief geschreven over Arcadië, maar een ander, Vergilius, verheerlijkte het gebied. Door Vergilius’ gedichten werd Arcadië de naam voor het land van schoonheid en geluk.
De uitdrukking Et in Arcadia ego stamt echter niet uit de oudheid. Ze is pas bekend sinds Guercino, die in 1623 zijn werk deze titel gaf, zoals men kan lezen onder de schedel. Rond dat jaar werkte hij korte tijd in Rome en men vermoedt dat zijn opdrachtgever, de dichter en latere paus Clemens IX de uitdrukking bedacht heeft. Vervolgens is het vaak verkeerd vertaald; het betekent: ‘Ook in – het land van het geluk – Arcadië vindt men mij’. Zelfs in de door Vergilius en de middeleeuwse humanisten geïdealiseerde landstreek Arcadië wordt men eens getroffen door de dood.1

Guercino, Et in arcadia ego
Guercino, Et in arcadia ego (1623)

De beroemde Franse schilder Nicolas Poussin, die vooral in Rome werkte, gebruikte zes jaar later hetzelfde motief en dezelfde titel, Et in Arcadia ego. Maar hij voegde aan het werk van de Italiaan de arcadische riviergod Alpheus toe. Ook tekende hij in plaats van het vervallen muurtje met de grote doodskop een antieke sarcofaag met een kleine schedel. Een herder spelt juist de titel op de kist. Tenslotte maakte hij het beeld van Arcadië amoureuzer door er nog een herderin bij te schilderen. Toch blijft ook in dit werk van Poussin, dat in Chatsworth hangt, nog het element van de verrassing bestaan, wat we zien aan de houding van de herders.

Poussin, Et in arcadia ego
Poussin, Et in arcadia ego (1629)

Een later schilderij van Poussin in het Louvre, uit 1640, met dezelfde titel, toont een ware omslag in zijn denken.

Dan geen gemoraliseer meer, maar een ernstig stilstaan bij de nagedachtenis van de dode in het graf; de doodskop is verdwenen. Dat werk was het derde en laatste dat de spreuk van Clemens IX juist weergaf. Sindsdien kwam een lange periode met werken die de titel niet meer correct gebruikten, maar ze uitlegden als ‘et ego, ook ik, was in (mijn eigen mooie) Arcadië’. Anderen, zoals Diderot en Goethe, veranderden de Latijnse tekst correct: Ego fui in arcadia, ik was ook in Arcadië. De tijdgeest was veranderd. De Verlichting had een veel optimistischer kijk op de mens en het aardse leven. Gelukkig voor ons, die nadien geboren werden!

Schiller zag het genuanceerder. Hij begint zijn gedicht Resignation weliswaar met een vers dat de in zijn tijd gangbare uitleg van de spreuk lijkt weer te geven, en de lofzang van Vergilius op Arcadië, maar hij blijkt toch wel degelijk de oorspronkelijke betekenis van de spreuk te verstaan: hier meldt zich de ‘stille god’, de dood.

Ook ik ben in Arcadië geboren.
Ook mij heeft de natuur
mij aan mijn wieg veel vreugd bezworen.
Ook ik ben in Arcadië geboren.
Maar voor mij was de lente kort van duur.
De mei des levens bloeit een keer, nooit weer.
Mij heeft ze uitgebloeid.
De stille god – weent met mij, broeders, ziet –
de stille god drukt nu mijn fakkel neer
wat ik aan schoons zag vliedt.

De beide christelijke schilders Guercino en Poussin zullen met de oorspronkelijke werken dezelfde intentie hebben gehad. Memento mori, ‘let op, denk eraan dat je eens zult sterven’. Zij bedoelden: zorg dat je onder Gods hoede leeft en sterft.
Dat is een belangrijke boodschap uit het evangelie van Marcus (Mc 12: 18-27, “De vraag naar de opstanding”). De Sadduceeën, die Jezus’ vertrouwen in opstanding en eeuwig leven betwijfelden, zouden de tekst verstaan hebben zoals de antieke dichters. Eens gaat de mens naar de Hades, of het dodenrijk. Maar Jezus legt de oude profetische teksten anders uit. God is een God van levenden. Hij zegt dat de mens bij God hoort, nu en altijd door.
Bij de profeten en vooral in het Nieuwe Testament vinden we een keur van beelden voor het eeuwige leven, Gods Koninkrijk. Die beelden verschillen sterk van elkaar want wat ‘de opstanding van de doden’ precies betekent weet geen mens. Wij blijven meestal reeds steken in vragen over de raadselachtigheid van de dood zelf.2

Ook de Arcadiërs, uit het land van schoonheid en geluk, zullen vroeg of laat doodgaan. Toen ik eens door Arcadië reed, trof mij de grootsheid van het landschap en de bloemenweelde. Wat een paradijselijk land om in te wonen! (Het was voor de Euro-crisis…).
En toch. Toch geloof ik dat, wanneer wij sterven, de schoonheid van God elke herinnering aan Arcadië zal doen verbleken.

1. Sindsdien is men volgens de kunsthistoricus Panofsky (in: Sinn und Deutung, Dumont, S. 351ff.) op de loop gegaan met de tekst. Vaak vergat men dat het ‘et’ in ‘et in arcadia ego’ alleen op arcadia kan slaan en niet op ego. Er staat niet ‘Ook ik ben in het land van het geluk, in Arcadië geweest’, maar ‘Ook in – het land van het geluk – Arcadië vindt men mij’, en ‘mij’ is, gezien de afbeelding, de dood. Zelfs in de door Vergilius en de middeleeuwse humanisten geïdealiseerde landstreek Arcadië wordt men eens getroffen door de dood. Dat heeft Schiller wel juist weergegeven.

2. Zie de eerdere meditatie Tango met de dood en het daar vermelde boek van Kristien Hemmerechts, De dood heeft mij een aanzoek gedaan. Het werk van Das Museum für Sepulkralkultur in Kassel (www.sepulkralkultur.de) is een goed voorbeeld van de bevordering van bewustwording omtrent sterven, dood, rouw over en herinnering van een geliefde dode.