Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Algemeen)

De kosmische orde achter het alledaagse

Die Blauen Vier (I): Lyonel Feininger

Kun je iets laten zien wat je niet zomaar opvalt als je gewoon naar een ding kijkt?

Ja, zegt Lyonel Feininger, die samen met Kandinsky, Klee en Jawlensky wel Die Blauen Vier van het Bauhaus worden genoemd. Wat Feiniger dan toont is precies het bijzondere van zijn werk. Hij is altijd uitgegaan van een onvoorwaardelijk streven naar ‘de laatste vorm’. Hij wilde de werkelijkheid ‘ontmaterialiseren’, haar weergeven zoals hij meende dat ze ten diepste gekend kan worden. Net als Cézanne is hij zijn leven lang blijven zoeken naar wat voor hem de vorm van ultimate reality was, werkelijkheid die achter de concrete realiteit aanwezig is. Zijn vroege schetsen, zijn dorpskerkjes rond Weimar, zijn zeilschepen op de Oostzee, ze bleven hem fascineren, hij zag er telkens weer iets nieuws in. Zelfs de beide laatste decennia van zijn leven, toen hij gedwongen was teruggekeerd naar zijn geboortestad, New York, bleef hij variëren op zijn thema’s uit Duitsland.

Als zestienjarige was hij in 1887 door zijn ouders naar Duitsland gestuurd, om net als zij muziek te studeren. Hij bleef er achtenveertig jaar wonen. Hij begon zijn loopbaan echter niet als musicus, maar als tekenaar van karikaturen. Vanaf 1906 ging hij schilderen en grafisch werk maken. Eerst was zijn werk kubistisch, maar later werd de vorm losser. Vooral in zijn aquarellen werd de ruimtelijke werking steeds lichter en transparanter. Het zijn “zwevende, als kristal oplichtende komposities” die zijn – met veel mensen uit het Bauhaus gedeeld – verlangen naar oneindigheid en het beleven van de eeuwige terugkeer van dezelfde dingen willen vertolken (Dörfler, Lexikon der Kunst). In soortgelijke bewoordingen spreekt een andere auteur over wonderlijk transparante architectonische visioenen – gebouwen en lichtbundels die elkaar doordringen en ‘een wereld scheppen die wijds en onwerkelijk is.” “Vormen die hun eigen weerkaatsingen werpen, of hun eigen weerklank alsof ze tonen in een schilderij zijn bij deze – eveneens – getalenteerde componist van orgel fuga’s” (Hamilton). “Zijn werk is soms fantastisch schalks; later ontwikkelt hij een stijl waarin wilde stromen van de kleur door de fragiele abstracties tot stilstand komen en omslaan in een geheimzinnige romantiek, soms vervuld van een glans van binnenuit” (Hofmann).

Allemaal opmerkingen die aansluiten bij wat ik zelf dacht toen ik mij in zijn werk verdiepte en mij afvroeg: Waarom spreekt zijn werk mij zo aan? Ik vond dat hij iets geestigs, of iets spiritueels, of beide, doet met de concrete werkelijkheid.

Lyonel Feininger, Windmolen met zonsondergang
Windmolen met zonsondergang (1919)

Neem zijn Windmolen met zonsondergang uit 1919, het jaar waarin Gropius hem aantrok als docent grafisch ontwerpen van het Bauhaus in Weimar. Het is een werkje van 10 bij 15 cm. Hoewel ik het staande moest overnemen op een tentoonstelling in de Feininger-Galerie in Quedlimburg, denk ik dat de idee die de graficus had wel behouden is gebleven. Feininger tovert een doodgewoon alledaags gebeuren om in een geestig, speels, levendig tafereeltje. Geestig, hoe de molenaar de heuvel afduikt en midden in de zon terecht komt, zijn plu als parasol gebruikend. Er is veel wind, de zeilen van de wieken staan bol, maar de molen houdt het en het huis staat vast. De zon mag dan ondergaan, haar kracht is nog ongebroken en haar stralen verspreiden een zee van licht, die de hele werkelijkheid omvat.

Met die paar simpele lijnen geeft Feininger een bewogen en krachtig beeld van het goede leven – voor wie het kan en wil waarnemen.

Gebruikt Feiniger water- of olieverf, dan komt nog sterker uit hoezeer zijn werk mystieke trekken heeft. Zo groeide geleidelijk aan in dertien beelden het kerkje van het gehucht Gelmeroda uit tot een spiritueel geladen bouwwerk waar de lichtende vonken van af vliegen. Dit blijft ook het geval in zijn laatste levensperiode, terug in New York. Beroemd zijn de oplichtende duinen, de zeegezichten en zijn impressies van wolkenkrabbers op Manhattan. Toen ik zelf voor het eerst door Manhattan liep, overrompelde mij deze stad. Ik raakte bedwelmd door de ruimte. De lange straten, heel nauw in verhouding tot de hoge gevels. De ruimtelijke verhoudingen zijn niet menselijk, maar kosmisch. In het beeld dat Feininger schiep worden mijn eigen gedachten nog eens krachtig verdiept – hier is de menselijke cultuur tot een kosmische orde geworden. Maar, dat is het verwonderlijke, Feininger wist dit al in het gehucht Gelmeroda.