Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Essays)

De vrije wil bestaat niet

Geboeid las ik dezer dagen het boek van de neurowetenschapper Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet (Amsterdam 2010). Wie inzicht wil hebben in de eigen motieven, angsten, verlangens en drijfveren moet een MRI-scan ondergaan. “Probeer het maar eens en ontdek uw eigen ware ik.” (274). Want die zit in de anderhalve kilo vet en eiwitten die we onze ‘hersens’ noemen. Dat zal waar zijn. Geen enkele (post-)moderne filosoof of theoloog zal meer vasthouden aan de mogelijkheid van een hart, een nier of andere ingewanden die zelf waarnemen, los van zenuwprikkels vanuit de hersens. Laat staan dat hij zich – anders dan in metaforische taal – zou uitlaten over een immateriële en toch reëel bestaande (neo-)platoonse ziel die in de mens huist. Dat laatste wist trouwens oud-Israël reeds. Wat zij onder ziel verstonden was iets anders dan wat de Grieken en later de christenen meenden.

Lamme schrijft vlot en doorspekt zijn boek met veel onderzoeken en onderhoudende anekdotes. Hij begint met het verzoek aan ons, even in de geest van een kikker te kruipen. Die in één hap, of in één beweging gevolgd door een hap, toeslaat om een krekel te pakken en te verorberen. Indien de krekel verder weg zit, zal de kikker een of meer kleine sprongetjes maken en dan happen. En wanneer er een obstakel is, zal de kikker een vast patroon van bewegingen uitvoeren om te kunnen toehappen. In het brein van de kikker zitten daarvoor twee systemen die nooit tegelijk werken. Er is dus geen denkende supervisor nodig die ervoor moet zorgen dat de kikker aan zijn trekken komt. Lamme trekt zijn voorbeeld door naar de werking van de menselijke hersens. ”De prins wordt een kikker”: “De persoonlijkheid is de optelsom van alle ‘pak de krekel’- en ‘loop om de steen’-modules”. “Ons brein wikt en weegt, en wat eruit komt wordt bepaald door de wet van de sterkste. De stimulus-respons koppeling met het meeste gewicht, of de module die het sterkst is geactiveerd door een voorgaande gebeurtenis geeft de doorslag.” Voor ons handelen hebben we achteraf allerlei verklaringen. We noemen redenen, gebruiken daarbij werkwoorden zoals kiezen, hopen, haten, plannen, allemaal woorden “die druipen van intentie.” Dergelijke woorden gaan ervan uit dat er iets in mijn hoofd zit, dat dingen doet op basis van mijn eigen belangen en wensen: mijn wil. In werkelijkheid echter worden mijn daden bepaald door mijn geschiedenis – door geboorte (genetisch), ervaringen en mijn omgeving, en niet door mijn bewustzijn. Dat loopt achter de feiten aan, het geeft verklaringen achteraf en wordt door Lamme onze kwebbeldoos genoemd. Want, zegt hij, niet mijn woorden, maar mijn daden tonen mijn ware aard.

Aardig en instructief is de passage over de voormalige minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Ronald Plasterk, die bereid was een MRI-scan te ondergaan. Zelf een beroemd bioloog, koos hij toch voor de politiek. Wat zegt hij zelf, met zijn kwebbeldoos, over zijn beweegredenen om voor de politiek te kiezen, en wat zegt ons zijn onderliggend brein? Op grond van vertoonde plaatjes waarop door elk voxel van 3×3 mm in de hersenen meer of minder positief of negatief wordt gereageerd, krijgt de neurowetenschapper volgens Lamme een vrij exact beeld van iemands ware instellingen en achtergronden van het handelen. De verschillen tussen de woorden, de verklaringen (achteraf!) van keuzes en daden en de ware motieven blijken behoorlijk groot. Maar duidelijk wordt wel, dat zijn interesse in de wetenschap plaats heeft gemaakt voor grotere – en linkse – politieke betrokkenheid. Ook blijkt dat hij niet behoudend is, maar eerder een modernist.

Het boek en de besproken onderzoeken door de cognitieve neurowetenschapper Lamme overtuigden mij weer eens van de juistheid van veel sociaalwetenschappelijke betogen. De vermoedens die ik heb over mijn persoonlijke identiteit worden ter discussie gesteld. Dat gebeurde al in het dagelijks leven, door mijzelf en vooral door anderen, toen ik ging puberen. Kennis van de sociale wetenschappen maakte nog duidelijker dat ik mijzelf en mijn handelen niet doorzie. De laatste jaren stellen mensen als de neurobioloog Swaab en Lamme resoluut dat ons handelen geheel en al bepaald wordt door de werking van de hersenkwab. Zij trekken daaruit een mijns inziens speculatieve conclusie: de vrije wil bestaat niet. Deze uitkomst heeft volgens Lamme grote consequenties voor bijvoorbeeld de rechtspraak. Hoe kunnen we misdaden aanrekenen waarvan de redenen veelal zijn terug te brengen tot de toestand van de hersens van de misdadiger, diens erfelijke factoren, de levensgeschiedenis en de omgeving (wisten we dit al niet?).

Toch zoekt Lamme naar uitwegen om het goede leven een kans te geven. Hier wordt het betoog echt onduidelijk, omdat hij maar vaag aangeeft dat hij nu cultureel bepaalde en geen neurowetenschappelijke onderzoekstaal gebruikt. Hij zegt, dat we geen overtrokken idee moeten hebben over de invloed van ratio en bewustzijn op ons gedrag. Dus toch invloed, van wie? Van een tweede, zwakker ik? Maar hoe zou men een ethiek kunnen funderen die recht doet aan de uiterste consequenties van Lamme’s betoog: de prins verandert in een kikker. Lamme mikt op het utilitarisme, de stroming, die zoekt naar het hoogste goed, het meeste nut, voor de grootste groep. Vervolgens: “Moraliteit moet niet helemaal verdwijnen. In een nieuwe, meer op hersenwetenschap gebaseerde moraal zou je bijvoorbeeld kunnen beargumenteren dat reflexen meer zeggen over iemands persoonlijkheid dan wat hij zegt.” We willen iemands nare karakter straffen, niet zijn woorden.

Zodra Lamme zijn eigen onderzoeksgebied verlaat en algemene conclusies voor de mensheid van de toekomst probeert te trekken, komen voor mij, een gelovig theoloog, de vragen. Ik erken het grote belang van het (lichamelijke) brein als kern van gevoelens en denken van de mens. Hoe verhoudt zich echter het materiële brein tot mijn – gelovige – gedachte dat er zoiets als een niet-materiële geest is? Geestkracht die niet identiek is met het lichaam, maar mijn ik, mijn brein, wel stimuleert? De betrekkelijkheid van de vrije wil leek mij reeds evident en die gedachte wordt door Lamme verder onderbouwd. Maar voor hem is alle leven materieel. Ook wanneer hij in zijn slotbetoog meer beschouwelijk wordt en een standpunt gaat innemen dat boven zijn neurowetenschappelijke verhandeling uitgaat, zal hij blijven vasthouden aan dit materialistische uitgangspunt. Hij veegt de vloer aan met spiritualistische visies en met als wonderen geziene out-of-body ervaringen. Hij houdt zich in, maar zou vast ook wel willen aantonen dat ander religieus gebabbel en filosofisch geneuzel door de mand valt bij onderzoek door de neurowetenschapper. Hoewel, heel misschien “worden sommigen van ons van ‘bovenaf’ aangestuurd” (168). En wat er nog mee door kan, wat kennelijk geheel geleid wordt door het onbewuste, zijn oosterse technieken zoals meditatie: “Een uurtje zonder kwebbeldoos, zonder linkerhersenhelft; ik vind het juist nirvana.” (222). Nog curieuzer is de – ontroerende – opdracht van het boek aan zijn geliefde: “Voor Joke, mijn lief, mijn enige echte vrije wil”. Hier kan Lamme niet zonder metaforische taal, en die ruimte gun ik hem van harte. Maar waarom dan zo knoerhard volhouden, dat op dit ondermaanse alles materieel is? Waarom zou er geen niet-materiële geestkracht kunnen zijn, die mensen positief beïnvloedt?

Van Habermas leerde ik in de tachtiger jaren, dat godsdienst, kunst en gewone ethische handelingen niet wetenschappelijk-theoretisch onderbouwd kunnen worden. Uitspraken op die gebieden zijn niet theoretisch waar of juist. Ik heb in mijn proefschrift zijn theorie onderschreven. De wetenschappelijke uitspraken van Lamme vallen onder de theoretische rede. Ze zijn, mits een proces van falsificatie positief uitpakt, waar.

Met de filosoof Kunneman – die mijn dissertatie begeleidde – meen ik echter wel, dat vanuit subjectieve vormen van discours binnen godsdienst, filosofie, kunst en ethiek universeel-morele vragen kunnen worden gesteld. Vervolgens is de universele moraal, de praktische rede, via regelgeving in staat om negatieve uitvloeisels van de theoretische rede zoals bepaalde technieken, productiewijzen en hun gevolgen, te verbieden.

Ik ben ervan overtuigd, dat de ethische ideeën van Lamme, die hij onbekommerd rondstrooit in veel uitspraken in zijn boek, en die ik bijna alle onderschrijf, enkel en alleen via samenwerking tussen de materialistische eigenheid en de geestelijke, niet-materiële kwaliteit van mensen, gerealiseerd kunnen worden. Mij bewust van het grote gevaar van religieus fanatisme. Elk zogenaamd christelijk of anderszins religieus gedrag moet discursief getoetst worden aan humane grondslagen.

Zoals Lamme het hier stelt, worden wij volledig gedetermineerd en dat slaat ons murw. Het zou mooi zijn geweest wanneer hij zich, gegeven onze cultuur, onze samenleving, rekenschap had gegeven van de consequenties van zijn betoog voor elke mens afzonderlijk. Persoonlijk kom ik er erg goed van af, ik heb een ‘gelukkig leven’ gehad, voldoende middelen van bestaan, voldoende mensen om mij heen die mij bijstonden, met mij meeleefden, mij een positief gevoel van eigenwaarde gaven, enzovoort. Maar wanneer je door het leven moet gaan met lichamelijke en geestelijke ellende, met geringe middelen, met weinig intellectuele bagage en, nog erger, wanneer je een misdadige inslag hebt, geeft de neurowetenschapper Lamme je geen schijn van kans om deel te kunnen nemen aan het goede leven. Je wil is nergens, je bent wie je bent. Dat is tragisch, en inderdaad kennen we velen die zo door het leven moeten gaan. Toch moeten deze mensen geholpen worden door de rest van de samenleving. Dat meent ook Lamme via zijn kwebbeldoos.

Ik las Lamme’s boek in twee treinreizen uit, het is prettig geschreven; goed leesbaar en nuttig voor buitenstaanders zoals ik. Maar ik houd wel mijn vragen. Zijn neurowetenschappers zoals Lamme enkel in staat allang bestaande sociaalpsychologische theorieën te bevestigen? Zoals de – mij nog steeds intrigerende - intuïties van Freud? En vooral het onderzoekswerk van de sociologie en de psychologie? Of brengen Lamme c.s. die kennis en daarmee ook de moderne filosofie en theologie, voor zover die rekening houden met sociaalpsychologische theorie, verder? Of zijn het enkel bikkelharde betweteraars? Wanneer Lamme zelf begint te kwebbelen, maakt hij nogal naïef de indruk op grond van zijn neurowetenschappelijke kennis elk menselijk voelen, denken en handelen te kunnen overzien en daarmee het einddoel van de menswetenschap te zien gloren – voorlopig natuurlijk, want ook de neurowetenschap wil nog meer bereiken.

Ik verwacht dat de sociale wetenschappen Lamme nog wel tegenspel kunnen en willen leveren. Ook hoop ik op nog een andere mogelijkheid, op niet-materiële geestkracht. Door die kracht konden vele groten, voor mij persoonlijk Jezus van Nazareth voorop, omzien naar mensen die onderliggen. Wat biedt de neurowetenschap hen?