Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Essays)

Luther en Habermas’ visie op Luther

Nog een geschiedenis van de filosofie

Tot mijn vreugde heeft Jürgen Habermas nog op hoge leeftijd een nieuw boek (in twee banden) geschreven, onder de titel Nog een geschiedenis van de filosofie, over geloven en kennen. In dit werk, nog omvangrijker dan zijn beroemde Theorie van het communicatieve handelen,1 behandelt hij de geschiedenis van de voornamelijk westerse religies, uitlopend op het Oude Testament en de Griekse filosofie, het christendom en het einde van de band tussen godsdienst en filosofie vanaf de Renaissance. Zeer consequent volgt Habermas vanaf de oertijd via de Achsenzeit de ontwikkeling van het denken in Griekenland en van geloof en denken in Israël.

De Achsenzeit is een begrip uit 1949 van de filosoof Karl Jaspers. In het tijdvak van ca. 800 tot 200 v. Chr. werd in vier verschillende samenlevingen gelijktijdig en onafhankelijk van elkaar belangrijke filosofische en technische vooruitgang geboekt. Het gaat om de wereldbeelden van Indië, China, Griekenland en Israël. In die tijd zouden volgens Jaspers de geestelijke grondslagen gelegd zijn voor de komende geschiedenis van de mensheid. Habermas gebruikt dit beeld van de ‘as van de wereldgeschiedenis’ als hij schrijft dat deze vier wereldbeelden het heilige (sacrale) transformeren in een macht die een ‘reddende gerechtigheid’ belooft, bijvoorbeeld in de bijbel de God van Israël. Want alle vier koppelen ze het bereiken van heil aan een ethisch pretentieuze heilsweg en maken zo de redding uit aardse nood uitdrukkelijk afhankelijk maken van een universalistisch zedelijke levenshouding. Habermas gaat de moralisering van het (van oorsprong magisch/mythisch-religieuze) heilige na. Tenslotte richt hij zich vooral op de Joodse oorsprong van het monotheïsme en op de Griekse filosofie, die wel structurele verwantschap vertoont met de drie andere wereldbeelden, maar niet geworteld is in een rituele praxis. De leer der ideeën van Plato steekt ‘door haar graad van discursieve gedifferentieerdheid’ uit boven de filosofische betekenis van de andere drie. En daar komt het Habermas op aan, zal aan het einde zijn conclusie zijn.

Zo komt hij uit bij het begin van het christendom en de kerkvaders tot en met Augustinus (354-430). Thomas van Aquino (1225-1274), de grootste christelijke middeleeuwse filosoof, verbindt in de twaalfde eeuw geloof en denken van Augustinus, die reeds het werk van Plato kende, met de wijsheid van Aristoteles, de filosoof. Habermas besluit deel I met de periode na Thomas, waarin de filosofie wissels passeert en uiteenvalt in de richting van de wetenschappelijke, de godsdienstige en de maatschappelijk-politieke moderniteit. Deel I loopt uit op de verovering van de nieuwe wereld. Theologen grijpen hier terug op het natuurrecht, verbonden met het christelijke gebod der liefde. In De Indis (1537) probeert Francisco de Vitoria op voor die tijd christelijke wijze de Spaanse veroveringen te laten zien vanuit het perspectief van de indianen, de barbaren. Voor zover dat voor een Spanjaard mogelijk was… Het is inmiddels alweer twintig jaar nadat Luther, waar dit essay over zal gaan, zijn stellingen openbaar maakte.

Via zijn historisch overzicht wil Habermas een soort stamboomonderzoek doen naar het huidige nachmetaphysische Denken en stuit dan op de vraag: Is religie een hedendaagse gestalte van de objectieve geest? En tenslotte: hoe kan de hedendaagse rede (Vernunft) nog blijven voortbestaan in praktijken van onderzoek en politiek?

Ik vind, met Habermas, dat het in onze wereld vaak ontbreekt aan gewoon gezond verstand en nog meer aan de rede, die helaas vaak geen kans krijgt – noch als doelstelling van onderzoek, dat meestal gericht is op economische winstgevendheid, noch als uitgangspunt van politiek handelen, dat gericht is op machtsbehoud en niet op gerechtigheid voor elke mens. Dus blijf ik verknocht aan Habermas en geniet op elke moeizaam verwerkte pagina van zijn visie, nauwelijks veranderd, maar nu wel weer vanuit een andere invalshoek: Hoe het redelijk denken met het Vernunftrecht de ethiek van het christendom heeft achterhaald. Maar tegelijk weet hij, dat er niets mis is met christelijke inspiratie indien ze, net als zijn visie, ook gericht is op vrede en gerechtigheid. Dan kunnen ze, zoals hij eerder al schreef, ‘gemeinsam koexistieren’. Een heel verhaal!

In dit essay bespreek ik wat Habermas schrijft over werk en betekenis van de reformator Maarten Luther. Ik zeg eerst zelf iets over Luther en geef daarna weer wat Habermas zegt.

Maarten L Käthe L Philipp
Maarten LutherKäthe von BoraPhilipp Melanchton

Luthers bekering

‘Tweemaal is de bliksem ingeslagen in het leven van de jonge Luther’, schrijft de lutherse kerkhistoricus Dr. Kooiman in 1954. De eerste keer bijna letterlijk als hij te voet onderweg is naar de universiteit Erfurt waar hij rechten zal gaan studeren. Dodelijk verschrikt roept hij in een enorm onweer, als de bliksem rondom hem inslaat: ‘Help mij, heilige Anna, ik zal monnik worden!’ Anna, de grootmoeder van Jezus, was de patrones van het mijnwerkersgilde van zijn vader. Ze werd bij hem thuis vereerd als een godheid, zegt Luther later. Hij leed aan tentatio tristitiae, aanvechting van droefheid, angst voor de dood en het laatste oordeel: mag hij bij God horen, of niet? In het volgende essay beschrijf ik soortgelijke angsten bij de lutheraan Kierkegaard. Luther is doortastender: hij aarzelt niet na zijn doodsangst in het onweer. Hij houdt zijn belofte en treedt in bij de Augustijner Eremieten.

Na de priesteropleiding en zijn wijding volgt de eerste mis die hij mag opdragen. Later schreef hij: ‘Bij de woorden “wij offeren u, de levende, de ware, de eeuwige God” werd ik getroffen door een grote schrik.’ Nu werd hij niet blindgeslagen door de bliksem maar door de heiligheid van God. Hoe durfde hij, nietig mensje, God rechtstreeks aan te spreken!? De vrees voor het eeuwige, de ontzetting voor het heilige troffen hem als een donderslag. Weer de aanvechting die geregeld zou terugkeren in zijn leven. Voor Luther zou de strijd tussen de liefde van God en de kwade streken van de duivel nooit ophouden.

Eigen herinneringen – Luther nu

Mijn vrouw Joke en ik hebben afzonderlijk natuurlijk het nodige geleerd over Luther en Melanchthon en hun theologie, maar ook samen verschillende keren ervaringen opgedaan over hem. Allereerst Luthers getuigenis over de aflaathandel, die het mogelijk zou maken vergeving van zonden van God te krijgen door de kerk geld te betalen in de vorm van de aflaten. De ware boetedoening, zegt Luther, is niet een zaak die kan worden afgekocht, maar een levenslange strijd van het hart. Hij formuleerde 95 stellingen als protest tegen de aflaathandel , onder meer de volgende:

1. Toen onze Heere en Meester Jezus Christus zei: ‘Doet boete’ enz. (Matth. 4:17), wilde Hij dat het hele leven van zijn gelovigen een voortdurende boete is; 2. Dit woord mag niet verstaan worden als betrekking hebbend op het sacrament van de boete dat bestaat uit biecht en genoegdoening en bediend wordt door het priesterlijk ambt; 3. Maar ook wil Hij niet dat het alleen over de innerlijke boete gaat: ja, de innerlijke boete is waardeloos en geen boete, als ze niet uiterlijk op allerlei wijzen het doden van het vlees bewerkt; 7. God vergeeft niemand de schuld zonder hem te brengen tot deemoedige gehoorzaamheid aan de priester als Zijn plaatsvervanger; 24. Daarom worden de meeste mensen bedrogen, als hun zonder onderscheid en met grootspraak beloofd wordt, dat zij van alle straf bevrijd worden.

Rond Allerheiligen 2019 waren wij voor de tweede keer op retraite in Bergeijk bij de gemeenschap De Hoge Berkt. Van oorsprong rooms-katholiek is het nu een oecumenische groep van vooral christenen, die verspreid over het eigen terrein en in het dorp wonen. Drie keer per dag is er een gebedsdienst. Op 31 oktober begon de dienst met een herinnering aan de reformator Luther. Zijn 95 stellingen (volgens de traditie geplakt op de deur van de slotkapel in Wittenberg in 1517) worden nu op De Hoge Berkt door zowel katholieken als protestanten positief gewaardeerd als het wakker schudden van de kerk. De kerk had er in zijn tijd te weinig aandacht voor dat de genade van God nodig is om het eeuwige leven te verwerven en voorafgaat aan de eigen verdiensten van de mens.

monument

Voor Luther leidde zijn proclamatie ertoe dat hij na veel woordenstrijd in de ban werd gedaan, maar hij verbrandde de bul van de paus. In Wittenberg is ‘Zur Erinnerung an die Tat Dr Martin Luthers am 10 dez. 1520’ een monumentje gemaakt, dat wij bekeken tijdens ons bezoek.

Deze daad had grote gevolgen. Na de Rijksdag in Worms zijn er na verloop van tijd oorlogen ontstaan tussen landen die zijn leer steunden en anderen die de rooms-katholieke leer trouw bleven. Godsdienst diende daarbij vaak als dekmantel voor politieke belangen van Duitse vorsten tegenover het roomse keizerrijk.

Luther was een mens op de grens van de middeleeuwen en de nieuwe tijd, niet minder bijgelovig dan zijn roomse volksgenoten. Zoals gezegd bleef hij problemen houden met de duivel. Bekend is de anekdote dat hij, getergd door het kwaad, zijn inktpot greep en die naar de duivel smeet, waarvan hij de schaduw op de muur van zijn studeerkamer meende te zien. Dat was op de Wartburg, en wij hebben de inktvlek met eigen ogen gezien…

Tijdens een bezoek aan Worms is Joke op de plek gaan staan waar Luther in 1521 zijn stellingen verdedigde tegenover paus en keizer, en volgens zijn medestrijder Melanchthon de beroemde woorden zou hebben gezegd: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij’. Luther werd daar in Worms vogelvrij verklaard door keizer Karel V. Hij kreeg echter bescherming van zijn keurvorst, Frederik de Wijze van Saksen, maar moest zich verbergen op de Wartburg. Daar ging het hem in het begin niet goed. ‘Aan alle kanten zag hij de aanvechtingen van de duivel. (…) “Ik ben aan duizend duivelen ten prooi…”’ Aan een vriend schrijft hij: ‘Nu is het tijd om met alle kracht tegen de satan te bidden, want hij bereidt een duister treurspel voor in ons land. En ik, ik die vrees, dat de Heer van plan is hem vrij spel te laten, ben zo traag in het gebed, en in het geestelijk verzet, dat ik me erger aan mezelf en mezelf tot last ben.’2 God laat het aan de mens over… Luther krijgt materiaal en boeken om te gaan studeren en schrijven. Als hij na driekwart jaar kan terugkeren naar Wittenberg, heeft hij een Duitse vertaling van het Nieuwe Testament klaar, en twaalf jaar later ook van het Oude.

Luther werd gesteund door Philipp Melanchthon, die ook in Wittenberg woonde, waar wij zijn huis en tuin bezichtigden. Melanchthon was classicus en theoloog en speelde een grote rol in de reformatie, naast Luther en Calvijn. Hij was een onderwijsman in hart en nieren en een van de grondleggers van het moderne onderwijs in Europa. Hij stichtte scholen, ontwierp leerplannen en opleidingen en vernieuwde het onderwijs in Duitsland op tal van punten. Hij bouwde in de lutherse wereld een sterk humanistisch gericht schoolsysteem uit. Omwille van dit feit werd hij ook wel ‘de opvoeder van Duitsland’ (Praeceptor Germaniae) genoemd. In 1530 stelde hij de 28 punten van de Confessio Augustana op, die de geloofsbelijdenis werd van alle lutheranen in Duitsland. Later werd ze ook een onderdeel van de belijdenisgeschriften van de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze belijdenis werd door de lutherse vorsten opgedrongen aan hun onderdanen, zodat er na de godsdienstvrede van Augsburg in 1555 wel degelijk kan gesproken worden van één Duitse lutherse gemeenschap.

Niemand heeft de verhouding van de beide mannen, die qua karakter eerder tegenpolen waren, beter weergegeven dan Luther zelf: ‘Ik ben op de wereld gekomen met dit doel: met de rebellen en duivels te vechten en de aanval te leiden. Daarom zijn mijn boeken stormachtig en strijdlustig. Ik moet boomstammen en wortelstronken uitgraven, inhakken op dorens en heggen en kuilen dichtgooien. Ik ben dus de ruwe houthakker, die moet opruimen om het pad vrij te maken. Maar meester Philippus komt achter mij aan, nauwgezet en rustig als hij is. Hij bouwt en plant, zaait en bevochtigt met voorspoed, in overeenstemming met de talenten die God hem rijkelijk gegeven heeft.’

In 2009 hebben wij de hele Strasse der Romanik gereden en ook de plekken bezocht waar Luther heeft geleefd en gewerkt. We zagen naast het bekende toeristische Wittenberg ook het stadje Eisleben, waar hij geboren en gestorven is. ‘Eisleben ist mein Vaterland’, zei hij. In ons plakboek van die reis schreef ik, dat ik ‘altijd meer met Luther dan met Calvijn had en weer meer met Melanchthon, de protestantse humanist, dan met Luther’. Al bezochten wij, geboren calvinisten, later wel netjes Calvijns geboortestad en de kerk waar hij gedoopt werd.

Luther was een zwaarmoedig mens; hij werd zijn leven lang ‘gekweld door twijfel; hij verkeerde zo nauw met de duivelen, dat de satan hem ’s nachts vaak dichter nabij was dan zijn eigen Käthe, de non waar hij inmiddels mee getrouwd was.’ Maar overdag (!), schreef Bonhoeffer later, was Luther een krachtig verdediger van het reformatorische erfgoed, gekenmerkt door de leer van de verlossing door Christus, ‘het woord van het kruis’, en gericht op de hoop dat eens hel, dood en duivel definitief overwonnen zullen worden.3

Habermas’ visie op Luther

Luthers werkzaamheid was een belangrijke katalysator van de dynamiek van transformatie die in zijn tijd leidde tot de definitieve (wetenschappelijke) scheiding tussen geloven (Glauben), en kennen (Wissen). Lettend op de wereld-expansie van Spanje en Portugal zijn Luthers gedachten slechts vonken die ontbrandden in wereldwijd gistende omstandigheden. Op de achtergrond zien we armoede en onderdrukking van de boeren, die in opstand komen tegen de adel, de omslag naar aparte staten, naar kapitalistische ondernemingen die de gilden ondermijnden en naar de kolonisatie van Amerika. De laatste grote heerser was Karel V, de man die wij kennen van de Rijksdag in Worms en van de vervolging van Lutheranen in de Nederlanden. De macht van de pausen werd intussen steeds kleiner.

Jürgen

De reformatie in West-Europa bevorderde de secularisering van de macht van de staat. De protestantse kerken gaven eerst nog leiding: de staatsmacht kende confessies die per gebied verschillend waren. Dit leidde in de 16e en 17e eeuw tot bloedige godsdienstoorlogen, merendeels tussen het grootste machtsblok, de landen die rooms-katholiek bleven, en de andere christelijke confessies. Zo leidde Luthers optreden door een groot aantal contingente omstandigheden helaas tot de breuk met Rome, die hij zelf niet gewild had. ‘De historische cesuur is niet zijn werk. Vergeleken bij de scherpzinnig differentiërende geleerdheid van de top van de scholastiek is de radicaal veranderde en in zekere zin gereduceerde vorm van Luthers theologie niet eens een vernieuwende vooruitgang te noemen. Zijn getob over God en duivel, zijn strijdschriften tegen paus en bisschoppen, zijn haattirades tegen joden en turken en zelfs de toon van zijn dispuut met Erasmus zullen geleerden bevreemden. Maar vooral zijn afkeer van het tot dan toe gebruikelijke zoeken naar de verenigbaarheid van het christelijk geloof met het filosofische kennen, kenmerkt zijn werk.’ (Glauben und Wissen, Bd 2, 12)

Luther wil het performatieve, ofwel omvormende en de mens veranderende karakter van de christelijke geloofswaarheden redden vóórdat het geloof abstract wordt uitgelegd als iets dat gekend zou kunnen worden buiten het natuurlijke, meta-fysisch. De innerlijke verandering, daar gaat het Luther om.

We zagen, zegt Habermas in Band 1 van dit werk, dat de theologie van Augustinus via de Scholastiek, Anselmus, Thomas, Duns Scotus tot Ockham, uitleg wilde geven van geloofservaringen die alleen in de niet-objectiverende instelling tegenover een tweede persoon nagevoeld en gereconstrueerd konden worden, maar niet als onderwerpen van de natuur gekend konden worden. Luther evenwel onderneemt de uitleg van de ontmoeting van de gelovigen met God niet langer met de filosofische bedoeling het propositionele gehalte van deze ervaring te verklaren, en als dat mogelijk is, met filosofische redenen te rechtvaardigen (God is…). Hij brengt de methodische voorrang van de performatieve zin (God zegt jou: ik heb je lief en vergeef jou je zonden als ze je berouwen) van de religieuze ervaring vóór haar propositionele gehalte hermeneutisch tot bewustzijn, maar wil dit gehalte niet meer, om de redelijkheid van het geloof te bewijzen, metafysisch, rationeel reconstrueren en funderen.

Hij concentreert zich veel meer op de godsverhouding van de om zijn heil worstelende zondaar en maakt de geloofshandeling helemaal los van het verstand. Want de rede, het verstand is namelijk zelf diep verstrikt in de verdorven wereld. De gevallen mens is niet langer geest van Gods Geest, is niet langer het verstand dat de mens met God verbindt. Luther ontwikkelt veeleer alle wezenlijke aspecten van zijn theologie uit de ene, in de rechtvaardigingsleer ontwikkelde ervaring van semper iustus semper peccator (altijd rechtvaardig, altijd zondaar: de berouwvolle mens is altijd door God gerechtvaardigd al blijft hij tegelijk altijd zondaar).

Het protestantisme heeft niet alleen de aanzet gegeven tot de spoedig daarna beginnende hervormingen binnen de katholieke kerk. Het heeft ook, meer algemeen, een aan de moderne levensvoorwaarden aangepaste, namelijk gereflecteerde vorm van religieus bewustzijn geschapen. Het wordt sinds de begintijd van de reformatie duidelijk, dat de theologische gesprekken zelf de drijvende kracht zijn geworden in het proces van secularisering. ‘Zo stoot, ironisch genoeg, juist de lutherse, theocentrische leer van het onvoorwaardelijk overgeleverd zijn van het menselijk lot aan Gods ondoorgrondelijke erbarmen, door haar gedecideerde emancipatie van het geloof van elke vorm van metafysica, de poort open naar een antropocentrische wending van de filosofie …’

Zo is Luther de baanbreker geworden van het komende na-metafysisch denken. In zekere zin maak het protestantisme een einde aan het ‘tijdperk van het wereldbeeld’. Al houdt de vanuit de christelijke horizon zo te zeggen losgelaten filosofie in de 17e eeuw in het algemeen nog vast aan de metafysische aanspraak, dat het in de vorm van ‘een systeem van de wetenschappen’ de wereld als geheel kan verklaren. Daarvoor hoeft het echter niet aan God te refereren, maar aan het belevende, kennende en handelende subject en daarmee verkrijgt de subject-object-relatie paradigma’s-vormende kracht. De praktische filosofie zal in de vorm van het rede-recht (Vernunft-recht) reageren op de protestantse revoluties en de doorgaande secularisering van de staatsmacht. De theoretische filosofie zal zich oriënteren aan het kennisprobleem van de intussen methodisch verzelfstandigde natuurwetenschappen (pag. 14).

Luthers tweerijkenleer

Voor het vervolg zal ik eerst iets zeggen over Luthers onderscheid tussen twee rijken, het rijk van Christus en het wereldse rijk.4 Door het geloof heeft de christen onder de hoede van Christus deel aan het – geestelijke – rijk van Christus, in onderscheid van de zichtbare kerk. In het rijk van de uiterlijke – natuurlijke – wereld moet onder de wereldlijke overheid, die zich oriënteert aan Gods wil, het menselijke recht het onrecht afweren en voor uiterlijke vrede zorgdragen. De christen moet uit naastenliefde actief deelnemen aan deze wereldlijke rechtsgemeenschap. Daarnaast staat het rijk van Christus, de geestelijke macht van het evangelie, waarin de gemeente ofwel de kerk in haar functie voor de heilsgemeenschap zichtbaar wordt. De leer van de twee rijken is de basis van Luther voor zijn ethiek van de naastenliefde. Ze zegt dat de gelovige zich enerzijds moet voegen naar rechtvaardige wetten van de overheid en anderzijds naar de wet der liefde van de Bergrede (Mt 5:17vv). Luther is van mening, dat voor een christen zijn eigen (wereldse) recht ondergeschikt moet zijn aan de naastenliefde.

Gelet op zijn thema Glauben und Wissen ziet Habermas de invloed van Luthers leer op het filosofische denken van de nieuwe tijd in de kenmerkende interpretatie die de tweerijkenleer, dus de scherpe scheiding van geest en natuur, het innerlijke en het uiterlijke, in Kants filosofie doormaakt. Kant (1724-1804) begint bij Duns Scotus’ idee van het transcendentale, en komt in zijn onderzoek uit bij de kennistheoretisch beroemde vraag: Wat kan ik kennen? Om de brandende praktische vragen – Wat zal ik doen? en Wat mag ik hopen? – te beantwoorden moet hij dieper graven in het innerlijk van het kennende subject.

Nu had reeds Luthers volkomen innerlijke, vanuit het deelnemersperspectief van de gelovige ontsloten sfeer, waarbinnen het samenspel regeert van wet en evangelie in de worsteling om een genadige toezegging van heil, precies zo’n noumenale (wat niet anders dan gedacht kan worden), streng van de buitenwereld afgegrensde status ingenomen. Kant zal later deze sfeer vullen door ze te verplaatsen vanuit de geloofservaring in praktische rede en Urteilskraft (oordeelsvermogen) en ze samen te nemen met het transcendentale bewustzijn van het kennende subject, met de spontaneïteit van een rede die (wel) iets tot stand kan brengen (‘leistende Vernunft’, pag. 15).

Voor Luther kan de sfeer van de ware innerlijkheid zich alleen constitueren via de communicatieve weg, door gebed, sacramentele handeling en hermeneutische uitleg van het goddelijk woord. Deze ontsluiting via taal van de noumenale sfeer blijft ook bij Kant nog verborgen in de schaduw van de subjectfilosofie. Pas Hegel zal de abstracties van uiterlijke natuur en innerlijke geest overwinnen en zich filosofisch rekenschap geven van de reeds door Luther in principe herkende symbolische structurering van de, in het erin meegaan ervaren, intuïtief begrepen wereld van de geest. ‘Objectieve geest’, noemt Hegel dat. De geest, zegt Hegel volgens Habermas, bestaat uit niets anders dan het proces van zijn zichzelf-ontvouwen (‘Selbst-entäusserung’) en de reflectie op dat proces.

Ook de gestalte van het sacrale zelf verandert bij Luther

In dit hoofdstuk over Luthers leer geeft Habermas vervolgens aan, dat in de smeltkroes van de theologische discussies, die teren op de cultische praktijken en de geloofsenergie van de gemeenten, ook de vorm van het sacrale zelf verandert. Hij noemt daarvoor twee redenen. Ten eerste, zo zagen we, maakt Luther geloven los van kennen. Ten tweede, stelt Luther, kan alleen Gods Woord de interpersoonlijke relatie van de gelovigen met God constitueren. Een mens kan niet door eigen verdiensten bijdragen aan de vergeving van de zonden; de band met God wordt door God hersteld. Allicht meent Luther dat een mens rechtvaardig behoort te zijn, maar ook als dat steeds weer niet gelukt, mag hij hopen op Gods genade. Zo ziet hij ook de betekenis van de sacramenten. Boete en zondenvergeving hebben niet in eerste instantie te maken met uiterlijke handelingen, zoals de geestelijke begeleiding door priesters of pastores, maar met de levenslange interactie tussen het innerlijk leven van de enkeling en God.5

Noten

1. Dit werk heb ik gebruikt als grondslag van mijn proefschrift eind jaren tachtig, Diskurs. De plaats van geloofservaringen binnen de rationele handelingstheorie van Habermas, een plaats waar Habermas mee instemde.

2. W.J. Kooiman, Luther. Zijn weg en werk, A’dam 1954, 79.

3. Zie Dietrich Bonhoeffer Werke (DBW), München, Bd 13

4. Zie R. Schwarz, ‘Luther’, in RGG, 4e druk, Tübingen 2002, Band 5, 583vv.

5. In mijn proefschrift eind jaren tachtig, Diskurs, geef ik de plaats aan die geloofservaringen kunnen hebben binnen de rationele handelingstheorie van Habermas, een plaats waar Habermas mee instemde, toen ik met hem sprak over de hoofdlijnen van mijn standpunt. Een standpunt, dat ongeveer op hetzelfde neerkomt als wat Habermas schrijft over Kierkegaard, die zich overigens wel erg antithetisch opstelde. Terecht probeerde de Deen niet meer het christelijk geloof en de daarop gebaseerde theologie een fundament te geven dat algemeen wetenschappelijk aanvaardbaar is. Het was voor hem, zou Habermas zeggen, geen “te falsifiëren kennis van het seculiere verstand-denken”, maar integendeel juist gericht tegen alle (wereldse) “Vernunft”. Dat komt overeen met Habermas’visie over de verhouding van geloof en kennen, al maakte Kierkegaard de kloof wel onnodig breed. In het volgende essay, over Kierkegaard en de visie van Habermas op Kierkegaard, hoop ik dit nader te beschrijven.